niet den indruk van een groote stad, maar gelijkt meer op een vriendelijke, nette,
uit lusthuizen bestäande plaats, zieh spiegelend in den helderen, prächtigen stroom
van 800 meters breedte. De bevallige, met glanzende olie bestreken huizen hebben
leien daken, maar geen schoorsteenen; de keerkringszon verwarmt genoeg, en de
keukens staan achter het huis, zooals wij reeds zeiden. Vele huizen hebben alleen
vensteropeningen, maar geen ramen, daar tocht een weldaad is. De huizen zijn niet
gevel aan gevel, front aan front gebouwd, maar staan meestal op zichzelf in ’t
midden van kleine turnen, die met hun frisch groen en veelkleurige bloemen een
aangenamen indruk maken. Daardoor beslaat Paramaribo, met niet meer dan 27000
inwoners, een groote Uitgestrektheid, die een dubbel aantal zou doen verwachten.
* * *
De gekleurde bevolking van Suriname kan tot de volgende ^hoofdgroepen gebracht
w°Üoco’ If f de Indianen, de Boschnegers en de gezeten Negers, nakomelingen der
m vnjgelaten slaven. Wij zullen ieder van dezen iets nader beschrijven.
De Boschnegers zijn voor een deel afstammelingen van weggeloopen Negerslaven
voor een ander deel van slaven, die in 1712 van de plantage-eigenaren vriiheid
veikregen, om naar de bosschen te trekken. Dit geschiedde te r ontduiking van de
toenmahge brandschatting, door den Franschen admiraal Cassard naar gelang van het
aantal slaven ppgelegd. Nu werd aan die vrijheid wel is waar de voorwaarde ver-
bonden, dat, als de schatting zou zijn afbetaald, de Negers op de plantages zouden
terugkeeren, doch zij zijn die voorwaarde begrijpelijkerwijze niet nagekomen.
le n gevolge hiervan werden zij herhaaldelijk beoorloogd, doch vruchteloos. Van hun
kant waagden zij vele roof- en brandtochten, waarvan de bfeteugeling met groote
moeielijkheden gepaard ging. Telkenmale bleek het, hoe weinig d'e z.g. boschpatrouilles
tegen 7 deze m diepe wildernissen verschanste Negers vermochten, die vele bewijzen
van ihoed aan den dag legden; het waren tochten, die schatten gelds en vele
mensehenlevens gekost hebben, eer men officieel kon spreken van „bevredigde Boschnegers
. En het pleit voor'den onderworpen aard der andere Negers, dat onder een
slaven-bevolking van 60—70,000 zielen, die door enkele Blanken dikwijls hard
behandeld werden, niet meermalen een oproer losbarstte.
Die tijden zijn nu voorbij. Sedert de ophefßng der slavernij in 1863 is hun toestand
beter geworden. De Boschnegers hebben tractaten gesloten met het gouvernement
en leven. m vrede en eendracht met de overige kolonisten, met wie zij zelfs een
levendigen zouthandel drijven. Zij blijven in het binnenland gevestigd, tot 3° a 4°
N. Br., een weinig noordelijker, en aldus minder van de samenleving verwijderd dan
de aldaar levende Indianen. Höewel dikwijls van huis, hebben zij toch meer vaste
woonplaatsen, waarheen .zij telkens terugkeeren. Zij worden verdeeld in vier stammen
elk met een gouverneur aan het hoofd, n.l. de Bonni-Negers aan de Lawa-rivier’
tusschen Cayenne en Suriname; de Aukaners (3000 ä 4000 zielen)aan deTapanahoni-
nvier en Sara-kreek, die zieh later met de Lawa vereenigt tot de Marowijne- de
Saramaccaners (ir: 3000) aan de Suriname-rivier; de Becu- en Müsingen- en de
Matuari-Negers (niet meer dan 500 zielen te zamen), aan de midden-Saramacca-rivier.
De Aukaners, die elkander onderling ,,Juka” noemen, hebben eerstgenoemden naam
ontvangen naar de kolonie Auka, waar den 19en Oetober 1760 vrede met hen werd
gesloten. De Saramaccaners hebben van de Europeanen hun naam gekregen naar
de nvier, waar zij vroeger woonden; onderling noemen zij elkander Wousie of
Moejere. De Bonni-Negers waren tot 1862 in slavenstaat bij de Aukaners, doch
werden toen door tusschenkomst van het gouvernement daarvan ontheven. Hun
naam- moet afstammen van een vroeger weggeloopen Neger, die zieh aan hun hoofd
gestern had.
Elk van deze stammen, behalve de Bonni-Negers, heeft een opperhoofd, dat zij
Granman (gouverneur) noemen. Het Nederlandsch gouvernement bevestigt dan dien
gouverneur tot opperhoofd, schenkt hem een uniform, bestaande uit een blauwen rok
met epäuletten en een steek met witte pluim, benevens een stok met verguld-
zilveren knop, waarop het Nederlandsche wapen is aangebracht, ten teeken van zijn
waardigheid. Onder het opperhoofd staan de Grankapiteins, en de Kapiteins. Aan
het hoofd der dorpen, kampen geheeten, waarin elke stam verdeeld is, Staat de
Kapitein, die door den Granman wordt aangewezen. In de stad is een beambte
aangesteld, om de belangen der gekleurde bevolking te behartigen.
Op het eerste gezicht maakt een dorp der Boschnegers geen onvriendelijken indruk.
Men vindt er een vrij ruim dorpsplein, dat netjes schoon gehouden wordt en gewoonlijk
met zand is bestrooid. De woningen der Boschnegers zijn hutten, laag boven den grond
opgetrokken uit onbewerkt rond hout, en door bladeren van palmen overdekt en
met palissadenlatten omringd.
De Boschnegers van Suriname bezitten nog in vele opzichten het Negerkarakter.
Ook al hebben zij hun oorspronkelijk vaderland gedurende eenige generaties niet
gezien, de bosschen en Savannen van Guyana herinneren hen in vele opzichten aan
Afrika. De Boschnegers hebben een zwarte huidkleur en onderscheiden zieh van de
plantage-negers günstig door een krachtiger lichaamsbouw. In hun manieren zijn zij
meer brutaal. Als zij in hun eigen dorpen zijn, loopen zij bijna naakt, alleen met
een gordel om het midden; in de steden moeten zij thans gekleed gaan.
De kleeding is hoogst primitief. De mannen vergenoegen zieh in den regel met
slechts een eenvoudigen schaamdoek of gordel, doch gaan zij er toe over, zieh op
te schikken, dan dragen zij een breedgeranden hoed, welke meestal met bonte
kl euren geschilderd is. Rondom den bol is een breed lint gebonden, waarvan de
einden lang van den ränd afhangen.
De vrouwen dragen gewoonlijk slechts een stuk gekleurd lijnwaad of een katoenen
strook, „bont” geheeten, van 2 M. lengte en 1 '/* M. breedte. Dit doen zij om hun
middel en laten het onder de kniegewrichten afhangen, hetgeen zij „pangi” noemen.
In den regel laten zij het bovenlijf bloot, terwijl zij om den hals, de polsen en
enkels koraalsnoeren dragen, waarmede zij zeer ingenomen zijn. Het hoofdhaar
vlechten zij gewoonlijk in een menigte kleine tressen en binden de uiteinden daarvan
met wit katoenen draden aan elkaar. Eenigen dragen het haar gekamd, waardoor
hun hoofden, op een afstand gezien, veel op groote raagbollen gelijken. Bloedkoralen
zijn zeef geliefde versierselen.
Als zij feest vieren, dragen zij een menigte gekleurde doeken van katoen of
neteldoek om den hals en tooien zij zieh verder met koperen en ijzeren ringen om de
polsen, waartusschen koraalsnoeren, op dezelfde wijze als het Europeesche meisje
haar armbanden draagt. Aan de vingers dragen zij een menigte koperen ringen,
s°ms wel tien stuks, ook om den duim. De Heidensche Boschnegers tatoueeren zieh
het lichaam, bovenal gezicht en armen, met kruisen.
Ook aan de armen en voeten dragen de Boschnegers ringen van messing of ijzer.
Bovendien zijn bij de meesten enkels, armen en hals met fetischvoorwerpen, hier
„obias genoemd, behängen, die alle hun bepaalde beteekenis hebben en hen vrijwaren
tegen ongelukken. Ook honden krijgen dergelijke fetischen aan den haisband, om
beter het wild te kunnen opsporen.
Deze obias of toovermiddelen, amuletten, worden uit alle mogelijke zaken samen-
gesteld: tijgertanden, papegaaienvederen, slakkenhuisjes, enz. dienen hiertoe; zij
worden met kralen door katoenen koorden verbonden. Dikwijls dragen zij ook kleine
houten beeldjes om den hals, die zij zelf gesneden hebben, en hoe dwazer de vorm
is, des te krachtiger werking verwacht men hiervan.
Bijna elke familie der Boschnegers heeft een plant voor de woning, die geeerd
wordt en aangebeden en zorgvuldig verpleegd, om den groei te bevorderen. Doch
de hoofdgod is de „zijdewolboom”, zegt Kappler, „Bombax Ceiba”, in welks uitloopende
wortels zij hun godheden spijzen, wien zij dranken en zelfs geld aanbieden.
In elk dorp vindt men onderscheidene huisjes, waar de fetischvoorwerpen der
Boschnegers bewaard worden. Niemand van hen onderneemt een reis, zonder vooraf
een schildwacht, „kandu”, voor het huis-geplaatst te hebben; deze bestaat dikwijls
uit de bloemtros eener palmsoort, den hoorn van een koe, de stekels van een rog,
een termietennest, een met den steel in de aarde gestoken spade, en dergelijke.
Deze schildwachten dienen, om den eigendom der hut te verzekeren. Men meent
vast, dat geen vreemdeling de aldus bewaakte piek zal kunnen betreden: de toover-
kracht dier fetischmiddelen zou dat beletten.
De priesters der Boschnegers zijn de („Lukumans”, tevens artsen, die echter niet
wantrouwend zijn ten opzichte van de Europeanen, zooals de Indianen, maar, als de