overledenen, die als beulen moesten dienen; zij droegen het noodlottige kaord, de
hertehuid, die over het hoofd van het slachtoffer geworpen werd, de tabakspillen,
die vöor de pleehtigheid moesten genomen worden, en de overige benoodigdheden.
Toen allen om het graf stonden, hield de voornaamste vrouw een toespraak, waarin
zij afscheid nam van haar kinderen, waarna de slachtoffers, na geworgd te zijn, in
het graf gelegd werden.
* *
Om de afgestorven ziel te eeren, rieht men groote doodenfeesten aan, houdt daarbij
luide jammerklachten en treu rt lang en onder veel vertoonmakerij. De treurende
verft zieh zwart, vast, maakt zieh wonden in het lichaam, om het verdriet er te
doen uitstroomen, en laat het haar lang groeien. Alleen de'Iowa’s snijden uit rouw
het haar kort af. Indianen aan de Missouri hakten zieh zelfs uit rouw een vingerlid
af, en evenzoo de Berg- en Bever-Indianen. In Florida, waar oude lieden anders
niet betreurd werden, moest een familie, waarin zieh een doode bevond, drie
maanden lang door anderen van levensmiddelen worden voorzien, daar de familie-
leden niet uit mochten gaan, om zelf voor het voedsel te zorgen. Bij de Tschippewähers
geldt het treuren alleen welvoegelijk voor de vrouwen.
Op verschillende wijzen hebben ook de Indianen getracht het lijk te conserveeren.
Lafitau verhaalt, dat bij vele volken voornamen dooden de huid wordt afgetrokken,
vervolgens het geraamte van al de weeke deelen wordt ontdaan, waarna de huid er
weer overgetrokken en met zand gevuld wordt toegenaaid. De Santee’s in Zuid-
Oarolina hadden een soort van inbalseming, waarvoor zij een rood kruid en berenvet
gebruikten. Ook in Florida, waar de tempels gelijktijdig begraafplaatsen der aanzien-
lijken waren, vond men iets dergelijks. In Virginie vond men in de tempels alleen
de lijken van hoofden, met kostbaarheden in matten gewikkeld en op een toestel
geplaatst. Als men de lijken van aanzienlijken niet langer kon bewaren, werden
alleen de beenderen bewaard.
Bij sommige stammen werd het huis van den overledene afgebroken, bij andere
werden zijn bezittingen verbrand of met den doode begraven. Men moiht d it als
offers beschouwen, die de overblijvenden den overledene brachten. Bij onderscheidene
stammen heerscht de meening, dat de geesten van verslagen vijanden een roemrijk
krijgsman na den dood moesten bedienen. Men kon ook anderen dit voorrecht
schenken, door een door hemzelf verkregen scalp op het grafffe brengen; de persoon,
wien de sealp had toebehoord, moest dan na den dood den overwinnaar bedienen.
Op het graf werd gewoonlijk een paal geplaatst met het familiewapen of den
totem van den doode. Aan dien paal werden de gewonnen tropeeen of Symbolen
daarvan gehangen. In Noord-Carolina bouwde men een soort van huis om het graf;
ook hield daar de toovenares een rede op de laatste rustplaats, om de vreugde van
het Paradijs te schilderen. Nog waren er verschillende wijzen van begraven, doch
wij mögen hierbij niet langer stilstaan.
* * *
Het priesterdom der Indianen komt in hoofdzaak met dat der Sjamanen, der .
Fetischen, enz., overeen. Vooral het Sjamanentype vindt men overal terug. "Wij
spraken hierover reeds bij de Noordwest-Indianen en de verschillende afwijkingen in
de goochelaarskunsten zullen wij voor de onderscheidene volken niet nagaan.
De religieuse cultus der Indianen had plaats zonder praal. Opmerkelijk is het
wel, dat die zoo onbeduidend was, waar toch hun leven met vele religieuse trekken '
was vervuld. Alleen in het zuiden vond men tempels van grootere afmetingen.
Garcilasso vermeldt, dat de tempel van Talomeco 100 schreden lang en. A0 schreden
breed was, met groote houten beeiden en schelpen was. versierd en een'grooten
rijkdom aan paarlen en wapens van allerlei aard bezat. De tempels in Louisiana
daarentegen waren weinig meer dan gewone h u tten ; ook in Virginie geleken zij op
de overige hutten, doch hadden de deuren aan den oostkant, bezaten eenige afgods-
voorwerpen, de graven der hoöfden en het eeuwige vuur. De hoofdtempel deslands
stond in Pamuky; alleen priesters en koningen mochten dien betreden.
De cultus in de tempels bestond hoofdzakelijk in gebeden, gezangen en offers.
De volken in het noorden hadden meestal alleen een tooverhut, waarin de toover-
dokter werkte; daarnaast stond veelal een hooge paal met een gesneden menschenhoofd.
De tooverhut was van buiten en binnen met allerlei toovermiddelen versierd.
Tot het vieren van hun religieuse feesten hadden de Indianen aan de boven-
Missouri een bijzondere hut, waarin ouden woonden, doch waar ook vreemden werden
opgenomen en zelfs vijanden een vrijplaats vonden.
Waar bijzondere tempels waren, ontbraken ook de afgodenbeelden niet, hoewel
beide te zamen reeds in tamelijk vroegen tijd verdwenen en daardoor dikwijls geheel
over ’t hoofd gezien werden. In Zuid-Carolina werden twee kleine godenbeelden
jaarlijks door de priesters in plechtige processie rondgedragen. Ook wordt bij hen
melding gemaakt van een houten beeid, hetwelk bij gelegenheid van een feest op
het veld geplaatst en vereerd werden daarna in het water werd geworpen, om den
God, van wien men het gedijen der veldvruchten verwachtte, tot de overige water-
goden te doen terugkeeren.
sje * $
De Indiaan is in zijn wezen zeer godsdienstig. De wijze zijner godsvereering legt
hem zelfverzakingen op, zooals geen andere; zijn religie verlangt niet alleen feesten
en dansen maar ook offergaven, strenge vasten en nächtwaken en pijnlijke boete-
doening. Natuurlijk passen de godsdienstoefeningen geheel in de lijst van de gods-
dienstige voorstellingen des Volks. De tooverdokters speien hierbij een groote rol.
Bij enkele dier half godsdienstige oefeningen en handelingen der tooverdokters
willen wij een oogenblik verwijlen. Wij zullen aanvangen met de beproeving, welke
jongelingen ondergaan, alvorens zij als mannen erkend worden.
Bij de Mandans: is die beproeving buitengewoon langdurig en gestreng.
Tot voor weinige jaren was deze pleehtigheid nog geheel onbekend. Ieder, die
het volk kende, wist, dat de jeugdige Mandans zekere vreeselijke pijnigingen moesten
ondergaan, vöör zij hun plaats onder de krijgslieden konden innemen, maar de
bijzonderheden der geheele pleehtigheid werden zorgvuldig geheim gehouden en waren
ook nooit verraden, totdat het Catlin, in zijn hoedanigheid als medieijn-man (die hij
verkregen had door zijn bekwaamheid in het schilderen) veroorloofd werd, daarbij
tegenwoordig te zijn. Het is zeer gelukkig, dat hij dit deed, want de stam der
Mandans is geheel te niet gegaan en dus zouden de bijzonderheden van een zeer
zonderling bijgeloof met hen verdwenen zijn. Het is een zeer langdurigp en samen-
gestelde pleehtigheid, waarvan het volgende slechts een verkort verhaal is.
De pleehtigheid is van godsdienstigen aard en wordt eigenlijk gevierd, om den
Grooten Geest günstig te stemmen voor de jonge mannen, die haar ondergaan, opdat
hij hen tot dappere krijgslieden en gelukkige jagers.vorme. Zij heeft ook nog een
ander belangrijk doel. Daar zij plaats heeft in de tegenwoordigheid van het voornaamste
opperhoofd en den medieijn-man, is de aanvoerder van den stam daardoor
in staat, het gedrag der jonge mannen, die de beproeving moeten ondergaan, te
beoordeelen, alsmede te beslissen, in hoever zij in staat zijn, de ontberingen van het
Indiaansche oorlogsleven te we&rstaan.
De lezer moet eerst weten, dat onder de Mandans nog altijd een legende bestond
van een vloed, die de aarde bedekte en waaraan slechts een man ontsnapte in een
groote kano. In het midden van het dörp is een groote open ruimte, alwaar zieh
een voorstelling van de „groote kano” bevindt, waarin de eerste of Eenige Man
ontkwam. Het gelijkt niets hoegenaamd op een kano en is inderdaad niets anders
dan een soort van staande ton. Zij is met houten hoepels beslagen en wordt aller-
zorgvuldigst bewaard, zoodat op de gladgeschuurde planken geen enkel krasje of
vlekje te vinden is.
De pleehtigheid heeft slechts eenmaal ’s jaars plaats, zoodra namelijk de bladeren
van den wilgeboom tot vollen wasdom zijn gekomen. De Mandans hebben de over-
levering van den vogel, die een bloeienden tak met den bek in de groote kano
brengt, met dit onderscheid evenwel, dat het een wilgetak en geen olijftak is. De
vogel zelf wordt voor heilig gehouden, en daar hem geen leed mag geschieden,
zitten zij in grooten getale op de daken der hutten.
Vroeg in den morgen van den bepaalden dag ziet men met langzame en statige