tegen zijn eer m, zijn vijanden te toonen, hoe een krijgsman kan sterven. Hij bezingt
den Jof van zijn stam en hun daden, pocht op al het nadeel, dat hij den stam, in
Wiens macht hij gevallen is, berokkend heeft, bespot hun beste krijgslieden, en tracht
hen zoo woedend te maken, dat zij hem misschien de hersenen inslaan en op die
wijze een einde aan zijn martelingen maken.. Hij steekt den gek zelfs met hun
pogmgen, om een krijgsman kreten van pijn af te persen, en zegt hun, dat zij niet
eens iemand kunnen pijnigen.
De ouders laten hun jongens deelnemen aan dit plagen en pijnigen ■ van krijgsge-
vangenen, om äldus haat en wraakzucht in hen op te wekken. Kinderen der Sioux
zag men op het slagveld den vijandelijken dooden stukken huid aftrekken, vingerleden
afsnijden enz. om zieh daarmede als met tropeeen te sieren.
BIJDENDE COMANCHEN.
Ook aan straffen werden de kinderen onderworpen; bij de Creek’s bestünden die in
naaldsteken in het been, ook soms in het zwart maken van het gezicht, met vasten
verbonden. Ook de vrees voor den grooten geest, die den weerspannigen op de iacht
geen geluk zou aanbrengen, werkte als opvoedingsmiddel.
De noodige vaardigheden des levens leerden de kinderen van de ouders. De jongens
oeienden zieh vroeg in het sehieten van kleine dieren met blaaspijpen, en als dit
den knaap voor het eerst gelukt was, werd er feest gevierd.
Door spiegelgevechten oefenen de jongens zieh in de bekwaamheden van hetoörlog-
voeren. Elken morgen worden al de knapen boven de zeven jaar en te jong.omnog
onder de mannen te worden opgenomen, op eenigen afstand van het dorp gebracht
waar zij in twee afdeelingen tegenover elkaär worden gesteld, ieder onder het bevel
van een ervaren krijgsman. Zij zijn gewapend met kleine bogen, pijlen van grasstengels,
en houten messen in den gördel. In het haar vlechten zij zieh losjes een bosje gras,
om den scalplok voor te stellen. 1 • ¡0 !
De twee partijen gaan dan een spiegelgeyecht houden, dat zooveel mogehjkmet
een werkeliik gevecht overeenkomt. Wanneer een der strijders op een voor het.leven
gevaarliike piek getroffen wordt, is hij verplicht, als dood nebr te vallen, waarna zijn
teo-enstander met zijn houten mes de operatie van het scalpeeren nabootst, den scalp
in° zijn o-ordel steekt, den wilden kreet uit en zieh weder in den strijd stört. Daar
niemand°zonder scalpeer-lok mag vechten, is de gevallen tegenstander verplicht, zieh
uit het gevecht terug te trekken. p
Ongeveer ,een uur lang duurt dit spiegelgevecht, waarna de knapen geprezen ot
beknord worden, al naarmate van de bekwaamheid en den moed, die zij betoond
hebben terwijl de scalpen aan den gordel het zekerste bewijs zijn hunner Verdiensten.
Een feest in het jongensleven was dat der naamgeving, hetwelk door een ouden
man geschiedde, onder een toespraak, waarin de wensch werd uitgesproken, dat de
groote geest het kind zou beschütten en hem tot een geweldig krijgsman en jager
zou doen opgroeien. De naam had steeds een zekere beteekenis, evenals bij _ons een
bijnaam, en zoo sprak men van „Slaapoog”, „Roodvleugel”, „Groote Donder enz.
Het feest der mannelijkheid duidde het eindigen der kinderjaren aan en was
tevens dat der weerbaarheid. Bij vele volken ging dit gepaard met ceremonien,
vastendagen, proeven enz., die eenige maanden duurden. Vooral is bij den overgang
van knaap tot man zijn „levensdroom” van belang, waardoor hij een persoonhjken
schutsgeest verwerft, welken hij na dien tijd als zijn „Medecin (zoo hebben de
Flanschen het genoemd) gewoonlijk in den vorm van een dierenhuid bij zieh draagt.
Tot dat doel trekt de 14 a 15jarige knaap zieh in de eenzaamheid terug en vast,
om beter te kunnen droomen. De droom openbaart hem zijn toekomstige bestemmmg.
Onderscheidene zonderlinge namen worden daardoor verklaard: „Gat in den hemel
was de naam van een man, wiens schutsgeest hem door een gat in den hemel was
versehenen.
* * *
Yele stammen zijn merkwaardig wegens het gebruik, dat zij in den oorlog van het
paard maken, en wegens hun verwonderlijke bekwaamheid als ruiters. De beroemdste
stam in dit opzicht is -die der Comanchen, die het grootste gedeelte van hun jeven
te paard doorbrengen. Zooais dikwijls het geval is met hen, die veel paar.dryden,
zijn de Comanchen ongelukkige voetgangers, die een loggen, lompen gang hebben.
Niet zoodra evenwel heeft een Comanch den rüg van een paard onder zieh, ot hij
verändert geheel van houding, en hij en het dier, dat hij berijdt, schijnen een en
hetzelfde wezen en door denzelfden geest bezield t e ' zijn. „Een Comanch te voet,
schrijft Catlin, „is niet in zijn element en betrekkelijk bijna even onhandig als een
aap op den grond zonder stok of tak, om tegen op te klauteren. Doch nauwelijks
zit hij te paard, of zijn gelaat verheldert en hij vliegt bevallig weg als een
ander wezen.” . * u
Er is e6n kunststuk van weergalooze behendigheid, waarin al de Comanchsche
krijgslieden van kind af aan geoefend worden. In vliegenden galop daarheen rennende,
laat de ruiter zieh plotseling längs de zijde van zijn paard vallen, terwijl niets meer
van hem zichtbaar is dan de zool van zijn voet, waarvan hij zieh bedient, om zieh
onder het rijden weder op te hijschen. In deze houding kan hij zoolang njden als
hij maar wil en met doodelijke uitwerking gebruik maken hetzij van zijn bppg' ot
van zijn veertien voet lange lans. { .. ,
Een hunner meest geliefde wijzen van aanval is in vollen galop den vijand te
gemoet te snellen en dan, even voordat hij binnen bereik komt, zieh aan de andere
zijde van het paard te laten afglijden, om onder het galoppeeren in die houding van
onder den hals en zelfs van onder den buik van het paard een hagelbui van pijlen
op hem af te sehieten. Al dien tijd behoeft de vijand zijn pijlen niet te verspjllen,
om dit sehieten te beantwoorden, daar de geheele bende der Comanchen achter hun
paard verborgen is, zoodat er niets is, om op te mikken, dan de voet, die eveji bovep
den rüg van het paard uitkomt.
Teneinde dit kunststuk te kunnen volbrengen, vlechten de Comanchen een körten