November of in de eerste week van December te heerschen en vangt aan met
sneeuwjachten uit het N.O., van welken kant o v e r’t geheel de winterstormen komen.
Regen valt er gewoonlijk bij winden uit het Z.Z.W. en Z.O. In November komen
dikwijls nog een reeks van schoone dagen voor. welke onder den naam „Indian
Summer” bekend zijn.
De intredende sneeuwval begint gewoonlijk in fijnen kristalvorm en duurt doongaans
48 uren; in dien tijd valt dikwijls een laag van 30 cM. dikte. Daarna houdt veelal
de neerslag uit den dampkring op ; de wind draait door N.N.W. of W.N.W. en drijft
de losse sneeuw in stuifwolken voor zieh uit. Deze wind is intensief koud; de
thermometer daalt snel, dikwijls tot —34° C. Na een paar dagen houdt de wind o p :
de hemel wordt donkerblauw, en de stralen der ondergaande zon schitteren met
prächtig roode kleurentinten op het sneeuwlandschap.
De maanden April, Mei en Juni brengen hier den terugkeer van den zomer. De
nachten zijn in Juli en gedeeltelijk ook in Augustus drukkend warm, de temperatuur
is dikwijls nog 21° C. in den nacht. De herfst evenwel is in Canada een zeer
aangenaam jaargetijde. De veelkleurige tinten der wouden, de blauwe, wölkenlooze
hemel en de aangename temperatuur werken samen, om een behagelijke stemming
te voorschijn te roepen.
Het Ontario-meer bevriest gemiddeld bij Kingston den 7 en Januari en gaat weer
open ongeveer 9 April; de St. Laurens-rivier zet zieh bij Montreal gemiddeld vast
op 11 December en ontdooit weer op 18 April, bij Quebec van 6 December tot 25 April.
In Ontario wijkt door den invloed der meren het klimaat reeds een weinig hiervan
af. De winter is hier zachter en zelfs ook zachter dan verder naar het westen, in
het Mississippi-dal; de zomer is koeler, de lente treedt iets later in, doch de
nachtvorsten in de lente doen minder nadeel. Zoo komen er door geographische
verschillen meer afwijkingen voor.
Wij mögen hierbij echter niet verder stilstaan. Dat wij reeds iets meer over het
klimaat mededeelden dän gewoonlijk, vond zijn oorzaak hierin, dat het gebied,
hetwelk wij bespreken, voor emigratie van beteekenis is.
H O O F D S T U K XI I I .
EENIGE HOOFDFEITEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN CANADA.
In een van de aanzienlijkste straten der nieuwe gedeelten van Boston verheft zieh
een bronzen monument, dat eenige Skandinavische en historische enthousiasten
hebben opgericht te r eere van Leif Erikson, den zoon van Erik (zie pag. 131) die
in 1001 van Groenland uitvoer, om een reeds vroeger gevonden land, ten zuiden
van Groenland gelegen, nader te leeren kennen. Hoewel deze reis van Leif niet in
bijzonderheden historisch vaststaat, schijnt zij toch een historischen grond te hebben
en kan men aannemen, dat de koene Noorman bij dien tocht Labrador bezocht,
dat hij Helluland, d. i. steenland, noemde, verder in New-Foundland (Markland) en
Nieuw-Scbotland kwam en waarschijnlijk tot het tegenwoordig New-York längs de
kust voer, waar hij voortreffelijke weiden vond en overwinterde, Dit land noemde
hij naar de zoete bessen van een wilden wingerd, welke men voor druiven aanzag,
Vinland of wijnland, en Leif behield na zijn terugkeer uit dit heerlijke land bij
zijn volk den bijnaam van „de gelukkige”.
De ontdekking van de kust van Canada moet derbalve aan de Noormannen worden
toegeschreven. De eerste ontdekking had evenwel geen gevolgen. De noordelijke
kusten van het vasteland van Amerika bleven aan Europa onbekend tot den tijd,
toen Columbus den sluier oplichtte, die de Nieuwe Wereld voor het oog der Oude
Wereld verborg.
Canada werd vervolgens het eerst bezocht in 1496, toen Giovanni en Sebastiano
Gaboto, vader en zoon, stoutmoedige Genueesche zeelieden, voor Engeland een
ontdekkingstocht naar het westen maakten en reeds voor Columbus het Amerikaansche
vasteland leerden kennen, dat den naam „Terra de prima vista” (land van den
eersten aanblik) kreeg. Zeer waarschijnlijk was het een gedeelte van Labrador, dat
zij bij die gelegenheid zagen.
Een nieuwe reis werd in 1497 ondernomen, waarbij koning Hendrik VII aan’ de
ontdekkers het handelsmonopolie in de te ontdekken landen schonk. Op dezen tocht
werd weder het vasteland van Amerika gevonden, en voor Engeland in bezit ge-
nomen. De ontdekker was evenwel in de meening, het rijk van den Groot-Khan in het
oosten van Azie gevonden te hebben, en in die meening stierf hij in 1498.
Zijn zoon, Sebastiano Caboto volgde de voetstappen zijns vaders en zeilde zoekend
den Atlantischen Oceaan over naar het westen. Het was een jagen en drijven, om
nieuwe landen te ontdekken. In 1497 ontdekte hij voor Engeland New-Foundland,
dat hij naar den rijkdom aan kabeljauw „Terra de Bacalao” (stokvischland) noemde,
een naam, dien hij van de Indianen hoorde, en hij zeilde van hier längs de kust
naar het zuiden.
De reizen der Caboto’s leidden niet onmiddellijk tot praktische resultaten. Ook
anderen, die dit land bezochten, werden er niet bijzonder door aangetrokken. Het
land openbaarde niets van de rijkdommen uit het plantenrijk of van edele metalen,
welke men in de eerste plaats in den vreemde zocht. In de geheele eeuw, volgende
op de ontdekking, waren het enkel robbenslagers, die deze kust bezochten, en het
binnenland bleef geheel onbekend.
In 1534 zeilde Jacques Cortier van St. Malo uit, om voor Frankrijk een ontdekkingstocht
te volbrengen. Hij ontdekte de kust van Labrador, die hij voor Frankrijk
in bezit nam, en plantte aan deze kust een kruis met het Fransche wapen, ten