maken van een sohild is een zeer ernstige, om niet te zeggen plechtige bezigheid en
heeft op de volgende wijze plaats.
De krijgsman kiest een stuk huid uit, minstens tweemaal zoo groot als het schild
moet worden; hij bereidt uit de hoeven en de gewrichten van den bison een sterke
lijm. Hij graaft dan een gat in den grond van juist denzelfden vorm als het schild
en bijna twee voet diameter, waarin hij een smeulend vuur aanlegt van vergaan hout.
Nadat deze schikkingen gemaakt zijn, komen zijn bijzondere vrienden bijeen en
dansen, zingen en rooken rondom den schildmaker, hierbij den Grooten Geest aan-
roepende, om het wapen bestand te maken tegen speren en pijlen.
Nadat het vuur aangestoken en de lijm gekookt is, wordt de huid rondom den
rand van het gat op pennen gespannen, die haar eenige centimeter boven den grond
houden. Zoodra de huid door en door warm is, wordt de lijm er overheen gestreken
en zorgvuldig tusschen de vezelen
ingewreven. Deze kunstbewerking
doet de huid ineenkrimpen en maakt
haar tegelijk dikker. Onder het
samentrekken maakt het huisgezin
van den schildvervaardiger de pennen
los en verzet ze binnenwaarts,
zoodat zij met de contractie der
huid medegaan en haar tezelfder
tijd gespannen houden. Men gaat
hiermede voort, to t de huid al de
lijm heeft opgeslorpt, die zij kan
bevatten, en zieh tot het uiterste
heeft saamgetrokken. Zij is. nu,
slechts half zoo breed, hoewel tweemaal
zoo dik als toen zij pas over
het vuur gespannen werd; men
laat haar nu langzaam verkoelen,
waarna zij zorgvuldig wordt in orde
gebracht, van een riem voorzien,
beschilderd mejLden „totem” of het
zinnebeeld van den bezitter en ver-
sierd met de gewone versierselen.
Het voltooide schild is eenigszins
buigzaam, maar het is zoo. sterk,
dat het tegen speren of pijlen bestand
is, ja, een weinig schuin
gehouden, zelfs een pistoolkogel
afstuit. Het exemplaar op de afbeel-
ding is licht-groen geverfd met een
s o h il d e n k n o d s e n . wit patroon. Bovenaan is een zeer
dun en zacht lederen kleed beves-
tigd, om het bij regen bedekt te houden. De lange riem dient om het schild,
wanneer het niet gebruikt wordt, over de schouders te werpen, alwaar het te zamen
met boog en pijlkoker hangt.
De speer biedt niets bijzonders aan, uitgenomen dat het lemmer bladvormig, lang
en smal is, en de schacht dikwijls zoo dicht met vederen en scalp-lokken bedekt, dat
er nauwelijks genoeg ruimte voor de hand van den drager overblijft. Zij heeft
somtijds een lengte van veertien of vijftien voet.
Vervolgens komen de boog en pijlen. De boog is altijd een zeer kort en schijnbaar
onbeteekenend wapen, waarvan men zieh meestal te paard bedient. Hij is bijna
nooit langer dan drie voet en meestal zes centimeter korter, zoodat hij er meer
uitziet als kinderspeelgoed dan als een wapen voor de hand eens krijgsmans. Toch
kan de Amerikaansche Indiaan met dit schijnbaar nietige wapen een man geheel
doorboren, terwijl een goed jager zelfs een bison zoo doorschiet, dat de pijl, na door
het ontzaglijke dier gegaan te zijn, aan de andere zijde op den grond valt.
Deze bogen zijn van hout, hoorn of been gemaakt. Essclienhout wordt voor het
beste voor bogen gehouden; zij worden nog aanmerkelijk versterkt door hen längs de
rugzijde te voorzien van de vochtige pezen van den bison of het hert, die er zoodanig
in gekneed en gewerkt worden, dat zij een met het hout schijnen te zijn. Verschei-
dene lagen van pezen worden vaak hiertoe gebezigd, zoodat de boog, inweerwilvan
zijn geringe grootte, ontzettend sterk is. Sommige zijn vervaardigd van de horens
van het bergschaap; slechts een enkele maal, die dan ook het kostbaarste zijn, ziet
men er van been, waarschijnlijk afkomstig van de kust der Stille Zuidzee van den
spermaceti-walvisch, door de handelaars naar het binnenland gezonden.
De punten der pijlen zijn van steen of van been en, tegen den vijand gebruikt,
gewoonlijk vergiftigd. De vederen zijn genomen uit de vleugels van den wilden
kalkoen. Een krijgsman in volle wapenrusting heeft ongeveer honderd dezer pijlen
in een netten pijlkoker van hertevel, smaakvol versierd met figuren in gekleurde
stekelvarkens-permen geweven.
De Indianen zijn niet
zeer bedreven in de
kunst van scherpschie-
ten, die zij ook inder-
daad niet behoeven, daar
zij nooit op verre afstan-
den schieten, zooals de
oude boogschutters. Maar
zij munten uit in de
kunst, om snel achter-
een een aantal pijlen af
te schieten, zoodat een
geoefend boogschutter
twintig of meer pijlen
per minuut in vollen
galop naar den vijand
kan werpen.
Een der voornaamste
wapenen is de bijl of
tomahawk. De twee
hiernaast afgebeelde
figuren stellen de voornaamste
vor men van
dit wapen uitmuntend
voor; de eene is die,
welken zij geheel zelf
vervaardigen, en de
andere die, welke ge-
deeltelijk door Blanken
gemaakt en door henzelf
voltooid wordt. De eenvoudigste tomahawk is die, welke gemaakt is van een steen,
aan een houten handvat bevestigd. Bijgaande afbeelding toont aan, hoe het lemmer
aan het handvat bevestigd is. De steenen bijlklingen, die zoo overvloedig gevonden
worden als overblijfsels uit vervlogen eeuwen, waren juist op dezelfde wijze aan de
handvatten bevestigd. Dit soort van wapen is nu zoo zeldzaam, dat het nauwelijks
mogelijk is, zieh een exemplaar te verschaffen.
De van stalen lemmers voorziene tomahawks hebben bij de meeste stammen de
van steen vervaardigde verdrongen.
Deze stalen bijlhoofden werden vroeger in grooten getale te Birmingham vervaardigd
en tegen een zeer hoogen prijs aan de Indianen verkocht. De meest gezöchte
vorm is die, zooals op de afbeelding voorkomt. Het is de „pijp-tomahawk” , zoo
genaamd naar het bovenste gedeelte, dat den vorm heeft van een pijpekop, terwijl
de rook door het handvat wordt gehaald, dat rijk versierd is met stekelvarkenspennen
en vederen. Deze wordt vooral daarom zoo hoog geschat door de Amerikaansche