KAART DER VOLKENKUNDE EN CULTDUR VAN NoORD-AMERIKA,
v o l g en s R a t z e l , v . d . S t e in e n e n E h r en r e ich .
i i -= | Noordwestelijke Indianen.
Y /////////fy Woonplaats der Eskimo’s.
I\\XSN\\S Gewesten met dichter bevolking, hooger ontwik-
keling van den landbouw en talrijke onde
gedenkteekens.
Oost- en zuidgrens van groote overbUjf-
selen der teruggedrongen Indianen.
Noordgrens van den ouden landbouw.
Grens van de Tolteken-Staten.
Vermenging van Hyperboreïsche en
Indiaansche eigenaardigheden. .
dit werelddeel zijn samengestroomd. Doch daarnaast vindt men nog de oorspronkelijke
bewoners, wel klein in aantal, wel onbeteekenend, wat hun invloed op het negentiende-
eeuwsche leven betreft, wel teruggedrongen in „réservations” of naar het binnenland
en de achterste gedeelten, maar juist daarom van groote ethnologische beteekenis.
De oorspronkelijke bewoners van Amerika vormen een volkenrüine, doch uit die
ruine zijn brokstukken der archeologische ethnographie op te delven, die van groote
waarde kunnen zijn voor de oplossing van ethnologische vraagstukken.
„Richtig verstanden, muss die Neue Welt den Schlüssel zu den grössten Problemen
der Anthropologie und Ethnographie geben,” zegt Ratzel, en hij vindt de belang-
rijkheid van Amerika vooral in de geïsoleerde ligging van dit werelddeel. Hieraan
knoopt Ratzel de vraag omirent de eenheid of veelheid der afkomst van de mensch-
heid vast. Gelukt het aan te toonen, zegt Ratzel, dat de volken van Amerika in
den grond gelijk zijn aan die der Oude Wereld, dan is die vraag opgelost en beslist
ten gunste van hen, die de eenheid der menschheid aannemen.
Ook in Polynesië meent Ratzel bewijzen voor zijn lievelingsdenkbeeld te vinden en
aan te kunnen, toonen, hoe -zieh onder isoleerende invloeden enkele elementen uit den
cultuurschat van een natuurvolk bijzonder ontwikkelen, zoodat de rasbegrippen niet
vast zijn voor alle' tijden, maar zieh ontwikkelen en vervormen. Zoo komt Ratzel
tot het besluit, dat de oorspronkelijke beschaving der Amerikanen met die van de
Aziatische volken op denzelfden grondslag rust.
P. Ehrenreich, een der jongere onderzoekers der Amerikaansche bevolking, meent,
dat het hoofdprobleem der Amerikaansche ethnologie niet hierin ligt, om de afkomst
der Amerikaansche bevolking en van haar beschaving uit Azië als een bewijs- voor
de eenheid der menschheid te erkennen, maar veel meer, om de geestelijke en
lichamelijke eigenaardigheden van de Amerikaansche bevolking te verklären als het
product van hun geographische provincie. Amerika is het werelddeel,. waar duide-
lijker dan ergens elders de menigvuldige' wederkeerige betrekkingen van erfelijkheid
en van hestaansvoorwaarden op de enkele leden van een ver verbreid ras gewerkt
hebben, en waar het zieh schilcken van vreemde rassen in nieuwe levensomstandig-
heden sedert eeuwen kan worden nagegaan. De vermenging der rassen heeft nergens
zulk een rijkdom aan bouwstoffen geleverd ter verklaring van verschillende vraag-
punten der physische anthropologie. Wat is bestendig in de menschenrassen en hoe
ver breiden zieh de grenzen der veranderlijkheid uit?
Door de uitbreiding van pool tot pool, op beide halfronden, afzonderlijke continenten
met eigen habitus der organische wereld vormend, onderscheidt Amerika zieh scherp
van de Oude Wereld. Terwijl de laatste 0nderscheidene00rspr0nkelijkerassenbe7.it,
heeft Amerika hetzelfde ras over 120 breedtegraden. Men vindt de oerbevolking
onder alle mogelijke klimaten, in alle Stadien der beschaving, op den laagsten trap,
als ruwe jagers, nomaden, visschers, landbouwers, en hooger als zelfstandig tot bloei
gekomen cultuurvolken. Daarnaast kwamen drie vreemde rassen : het Kaukasische,
het Negerras en in den laatsten tijd het Mongoolsche.
In die omstandigheden ziet Ehrenreich bovenal de beteekenis van Amerika voor de
ethnologie.
Reeds in deel I pag. 9 hebben wij er op gewezen, dat het vraagpunt der rassen-
indeeling geenszins is opgelost. Feitelijk mag men aannemen, dat de latere pogingen,
om een natuurlijk systeem der rassen op te maken, in den grond der zaak slechts
wijzigingen zijn van Blumenbach’s indeeling, meer met de zieh uitbreidende kennis
in overeenstemming gebracht.
Niemand karakteriseert de over het hegrip „ras” heerschende onzekerheid duidelijker
dan Topinard in zijn: „Éléments d’anthropologie générale (nog thans het beste
samenvattende handboek) als hij zegt : „Les types sont des conceptions, les races
sont des conceptions, les peuples seuls sont des réalités.”
Deze loochent dus het objectief bestaan der rassen. „Le type est l’image abstracte,
que nous nous faisons d’un ensemble de caractères exprimé dans un groupe idéal
entrant en proportion plus ou moins grande dans la composition de l’une des collectivités
du globe.” Aldus Topinard.
Ehrenreich plaatst zieh onzes inziens op een praktisch standpunt, als hij, om een
overzicht over het geheel der menschelijke versehijningsvormen te behouden en zieh