HARPOENEN EN PIJLEN.
een peervormig stuk been van een centimeter in diameter op het dikste gedeelte. In
het einde van dit been is een klein kegelvormig gat geboord voor de punt. Deze punt
is mede van been gemaakt en zeer klein in vergelijking met den pijl en van twee
diep gesneden weerhaken voorzien. Evenals bij alle harpoenen zit de punt aan de
schacht met een lijn vast, maar in dit .geval onderscheidt zieh de wijze der aan-
hechting van de gewone.
In plaats van een dubbel gevlochten koord te zijn, bestaat het uit een aantal vezels,
die gevlochten en niet saämgedraaid zijn, waardoor een platte lijn verkregen wordtfl
die buitengewone sterkte met groote veerkracht en dunheid vereenigt. De wijze van
aanhechting is niet minder vernuftig dan de lijn zelf. Zij is dubbel en heeft een
lengte van twaälf voet. Zij wordt dubbel geslagen, de lus door een
gat in de punt gehaald en de twee helften der lijn ongeveer achttien
centimeter van de punt säamgeknoopt. Het eene einde wordt dan z
even onder de vederen aan den pijl bevestigd, en het andere eind aan
de schacht even boven de beenen punt, zooals op flg. 1 te zien is.
Het doel dezer schikking is duidelijk. Zoodra een zeehond getroffen
is, rukt hij de schacht van de met weerhaken voor-
ziene punt, die in zijn lichaam blijft vastzitten. Indien
nu de lijn eenvoudig aan het eind der schacht gebon-
den was, zou het gewonde dier deze gemakkelijk
door het water trekken. Maar nu de
lijn op deze wijze is vastgemaakt, wordt
de schacht dwars door het water getrok-
HABPOEN EN PIJLEN.
ken en is de weerstand zoo groot, dat de zeerob, door zijn vergeefsche pogingen
uitgeput, aan de oppervlakte komt en met een tweede of derde wapen wordt afgemaakt.
Het is duidelijk, hoe bijzonder vernuftig dit wapen vervaardigd is. Ten eerste de
punt, die, hoewel bewegelijk, toch niet licht uit de wond zal getrokken worden;
vervolgens de wijze, waarop de punt aan de schacht bevestigd is, zoodat deze den
grootsten weerstand aan het water biedt, en eindelijk de lijn, zoo sterk en veer-
krachtig gemaakt, dat de kraebtigste worstelingen van den zeehond niet vermögen
haar te breken, terwijl zij tevens zoo licht is, dat zij den pijl door haar zwaarte
met zal doen afwijken van de richting, hem door den boogschutter gegeven.
Behalve van den harpoen en den visch-pijl maakt dit volk ook gebruik van den
haak, die in zijn soort even vernuftig is als de zooeven beschreven gereedschappen.
VISCHHAKEN. BERENJACHT. HERTEN. 53
Het lichaam van den haak is van hout en heeft dezelfde gedaante als de kapitale
letter U. De punt is een weinig naar buiten gebogen en aan bet uiteinde verkoold,
om haar harder te maken. Deze punt is verder omwonden met een band van zeer
taaie plantäardige vezels, die haar ongeveer drie centimeter ver bedekt. De weerhaak
bestaat uit een stuk been, ongeveer vijf centimeter lang, met een punt, zoo scherp
als een naald. Deze weerhaak is niet aan de punt bevestigd, zooals dit met haken
gewoonlijk het. geval is, maar aan het andere einde; hij is zoo lang, dat het uiteinde
tot het midden van den haak reikt.
Op het eerste gezicht schijnt dit een zeer ondoelmatige haak, om visch te vangen,
en 4men zou denken, dat het dier zeer gemakkelijk van de ontwapende punt zou
kunnen afglijden. Men beproeve evenwel den haak, die zeer groot is, en zal hem
uitstekend geschikt voor het gebruik vinden.
Er is nog een voordeel aan deze wijze van bevestiging van den weerhaak verbon-
den, dat zij er al of niet mede bedoeld hebben. Wanneer de lijn toevallig, met den
haak verward raakt en hem omkeert, blijft toch'de visch even zeker gevangen, daar
de lange, rechte weerhaak een tweeden haak vormt, waaraan hij nu geregen wordt.
Buiten gebruik wordt een touw eenige keeren van de punt naar de basis van den
haak geslagen. Hij wordt van den- Douglas-pijnboom vervaardigd en verkrijgt zijn
gedaante door vuur. De haak wordt hoofdzakelijk gebruikt
om heilbot te vangen.
Er is overvloed van groot en klein wild in deze streken,
ofschoon de jacht zeer lästig is en niet alleen de beben-
digheid, maar ook de volharding van den jager op de
proef stelt, Dit is bijvoorbeeld het geval met den zwarten
beer, die een zeer nuttig dier voor deze menschen is,
daar zjjn huid voor kleederen en zijn vleesch als voedsel
gebruikt wordt. De berenjacht heeft op alle tijden van
het jaar plaats, maar gewoonlijk tegen het einde van den
herfst, wanneer de beren vet zijn en hun winterkwar-
tieren gaan betrekken. Somtijds wachten de Ahts, tot
de beer zieh in zijn schuilplaats heeft teruggetrokken en
dooden hem in zijn winterverblijf met de speer. Vallen
zijn zeer gezöcht, omdat zij de huid niet bederven. Zulk | j j j
een val is zeer eenvoudig en bestaat in een boomstam,
zwaar met steenen beladen, aan het eene einde opge-
hangen boven het spoor van het dier. Deze boomstam
wordt in positie gehouden door een klem, waaraan een
dun touw bevestigd is, dat over het spoor loopt. Hij
wordt altijd geplaatst op een piek, waar een groote tronk of de wortel van een gevelden
boom een goede gelegenheid aanbiedt, om een val te zetten, zonder dat dit
op het spoor zichtbaar is.
Vervolgens zijn er twee soorten van herten, waarvan de grootste de wapiti is,
gewoonlijk, doch verkeerdelijk, de eland genaamd. De jager vervolgt gewoonlijk
zijn spoor, nadert het tersluiks, als het graast, en^drijft het een pijl in het hart. De
behendigheid van den jager blijkt evenzeer bij het vervolgen van het hert als nadat
het gedood is geworden. Kapitein Mayne heeft gezien, dat een wapiti gedood, binnen
een kwartier gevild, al het vleesch van de beenderen genomen en het vel tot mocassins
versneden werd. De inboorlingen hebben een vrij zonderlinge wijze, om het vleesch
met zieh te voeren. Bij hun eersten halt, ha een hert gedood te hebben, snijden zij
het vleesch in stukken van twee of drie centimeter in ’t vierkant, steken ze aan een
langen stok en dragen dezen op den schouder, telkens er een stukje aftrekkende
en het onder het loopen opetende. Op deze wijze verdwijnt het vleesch van een
hert verbazend snel. Er wordt slechts zeer weinig vleesch bewaard, daar de Ahts
het gewoonlijk opeten, zoodra het dier gedood is.
Wat de visschen aangaat, er is zulk een overvloed van, dat slechts een paar hier
vermeld kunnen worden. De zalm, die, evenals bij ons, op verschillende wijzen gevangen
wordt, schijnt de geliefkoosde visch onder deze vischetende stammen te zijn.
Somtijds maken de inboorlingen gebruik van een vrij zonderlinge vischspeer, waarvan