inet het vooruitzicht Tan eeuwig branden in een hei, boezemt hen
het denkbeeid van den dood toch een grooten schrik in en over
alles, wat daarmede in verband s ta a t, laten zij zieh liever niet nit.
Het kostte aan Oesoen dan ook geen geringe, overwinning, om
met mij dat zielenpad te gaan bewandelen en toen ik haar zoover
h ad , moest er nog een plaats uitgezocht worden, waar wij van
wäl zouden steken. Op het terrein van Tandjong Karang was zoo
iets onheilbrengends niet vertrouwd, en daarom namen wij, als met
den rimaw, onze toevlucht tot het huis der Tamans en spraken
af, elkaar daar op een geschikt uur te ontmoeten. Ik vond mijn
oudje in een vertrek met een Taman-vrouw en weldra waren wij op
reis, ik ingespannen luisterend, om zooveel mogelijk te verstaan
en zij met de eigenaardige onzekerheid van iemand, die zieh op
verboden terrein beweegt. Nog meer echter bleek de Taman-vrouw'
onder den indruk van het verhaal, hoewel de Tamans overigens
niet erg veel voelen voor het Kajan geloof; wij waren bijna aan
het einde, toen Oesoen plotseling afbrak, daar de getuige van ons
onderhoud zoo ontsteld er van werd, dat zij in haar angst ons
dringend verzocht op te houden. Ik wist echter genoeg, om het
belangwekkendste te kunnen onthouden.
De Kajansche priesters en priesteressen, de dajoengs, die geroepen
zijn om met de geesten te verkeeren, dezen wenschen kenbaar te
maken en tot hulp verleenen bij ziekte en ongeluk aan te sporen,
zijn bepaalde personen, meestal vrouwen, slechts enkele mannen.
In het huis van Tandjong Karang met een 50 woningen waren 12
vrouwelijke en twee mannelijke priesters. Alle standen kunnen het
worden en wanneer zij goed bij de hand zijn, kunnen lijfeigenen
ook wel invloed op die wijze verkrijgen. In den regel zijn de
nieuwelingen reeds vrij oud, een was een meisje van ± 20 jaar
en een een vrouw van bijna dertig.
Deze dajoengs speien door hun aanraking met de geestenwereld
bij oogstfeesten de groote rol; evenzoo raadpleegt men hen bij
siechte droomen, tegenspoed en ziekte. Behalve dit zijn zij het
vooral, die de oude overleveringen bewaren, de adat kennen en
ook het best op de hoogte zijn van de medische kennis der Kajans.
Zij houden daarvoor samenkomsten, waar vooral de jongeren
onderwezen worden gedurende de twee eerste ja ren , na een beproe-
vingstijd doorstaan te hebben, welke gepaard gaat met allerlei
onaangename verrichtingen, bij v. aarde eten en dergelijke. Gedurende
den leertijd vertoonen zij zieh bij feesten in rokjes met
een wit veld.
Hoewel ik alle godsdienstige oogstfeesten medemaakte, kwamen
mij extatische toestanden der dajoeng, waaruit bezieling moet
blijken, slechts zeer rudimentair voor. Eigenlijk zag ik slechts een-
maal eene vertooning bij nangei, (nieuwjaar vieren), die er aan
deed denken: de voornaamste jongere priesteres droeg de gaven,
welke op den lasa uitgespreid waren, in een danspas op aan
de geesten, met ook in ons oog welsprekende gebaren; de dans
werd toen sneller en sneller, tot zij een paar dwarslatten van den
lasa besteeg en het geheel met hare handen schudde, als om
de gaven te doen opstijgen.
Yoor het bezield zijn der dajoengs pleitte ook nog, dat op een
dag van dangei een nieuwe priesteres de keten voor den lasa
vasthield, waarlangs de geesten moesten afdalen, onderwijl door
eene oudere werd toegesproken en in de geheimen van de priester-
wetenschap ingeleid. In verband met hetgeen ik zag aan den
Mahäkam, moet men dit opvatten, als bezield worden van de
dajoeng. Hoewel geexalteerde vrouwen niet ontbraken en ook
andere zenuwziekten als epilepsie voorkwamen, zoo merkte ik die
niet onder de dajoengs. Deze waren alle soliede huismoeders en
al hare verrichtingen, die ik bijwoonde, hadden op de kalmste
wijze plaats.
De dansen van haar, die blijk gaven ook de beteekenis harer
handelingen te begrijpen, waren altijd ter begeleiding van bewe-
gingen, die ten doel hadden, de offers aan de geesten op te dragen.
De anderen echter sprongen vrij wel, zonder beteekenis in den dans
te leggen, rond, doch dienden nooit tot vermaak der tegenwoordige
menigte. In hun werkzaamheden is ook geen spoor te vinden van
de erotische r o l, die de blians (pf balians) en de basirs aan den
Barito vervullen. Zij hebben evenmin bijzondere voorrechten boven
hunne omgeving, maar het mela verschaft aan h aa r, die in trek
zijn, een groote bron van inkomsten waarvan zij echter weer zelf