niet weten, hoe laug een normale zwangerschap duurt; vooral in
de 7(1° en 8ste niaand zag ib yele binderen onvoldragen geboren
worden, van welbe de meesten stierven. Abortus bomt oob dibwijls
voor, doch alleen door ziebelijbe afwijbingen; voor bunstmatige
vruchtafdrijving bezitten zij in ’t geheel geen middelen, zooals de
Maleiers en naar het schijnt de andere Dajabs.
Wel legt de vader het bind te vondeling, wanneer droomen of
gevaar voor de moeder bij de bevalling de onders hebben verschribt;
het wordt evenwel door andere Kajans of Maleiers veelal opge-
nomeii, om er later hulp van te hebben.
Als een groote merbwaardigheid werd mij v erteld, dat een vrouw
van Pagong eens na eene bevalling een geprolabeerden uterus liad
naar binnen gestopt, met goed gevolg voor het leven der braamvrouw.
Onmiddellijb nadat het bind gewasschen is , worden de oorlellen
doorgestoben met een stubje bamboe, dat er in blijft zitten, tot de
wond genezen is, maar daarna spoedig vervangen door een tinnen
oorring, wiens zwaarte het jonge weefsel nitrebt. Hoe grooter de
opening wordt, des te meer ringen hangt men er in, zoodat men
binderen van 5 a 6 maanden ziet ronddragen met twee ons tin in
ieder oor.
Teneinde dit uitrebben goed te doen slagen, zijn aan de moeders
verschillende zaben verboden (la li); zij mag bijv. geen visch eten,
die met een haab gevangen is , opdat de ooren niet scheuren.
Andere vervormingen bomen bij Kajanbinderen niet voor en zij
worden tevens niet in doeben gebneld, maar liggen vrij op een
matje, waarop wat doeben of op een matrasje. Een gelief boosde
bewaarplaats is oob nog een lange smalle doeb, die over een balb
gebnoopt beneden in de bocht een zeer goede slaapplaats en wieg
aanbiedt. Voor het ronddragen heeft de Kajan de zeer prabtische
hawat, in den Mendalam een ligplanbje in den vorm van een bijna
volbomen opengeslagen boeb, waarop loodrecht een zitplanbje is
aangebracht. Door twee gevlochten boorden ban de moeder het
over de schouders hangen en voor zieh dragen met het liggend
bind, of op den rüg, wanneer het reeds zit. Deze hawats speien bij
de Kajans een voorname rol voor de gezondheid en het gedijen van
het bind en worden daardoor zoo op prijs gesteld, dat het aan den
Mendalam niet mogelijb i s , een reeds gebruibt exemplaar, oob van
een reeds gestorven bind, te bemächtigen. Alleen voor binderen
van hoofden mag de hawat met snijwerb versierd worden en men
vindt er daaronder met zeer smaabvolle ontwerpen besneden. Aan
den hawat bevestigen de ouders oob de middjlen, om de goede
geesten te vleien en de booze te verjagen. Voor het eerste dient
het voedsel, dat in de bawits wordt geofferd en bij iedere dajoeng-
plechtigheid opnieuw bijgebracht; tegen de laatste vooral schelpen,
tanden van dieren en vreemd gevormde steenen. Buitendien hangen
aan de planbjes van oudere binderen de halsbettingen en armbandjes,
die het vroeger droeg, alles om de ziel van het bind te streelen,
waarvoor de moeder iederen morgen na het bad en des avonds voor
het slapengaan een vingertje van het wicht in een lisje steebt, dat
aan een vruchtboomen hontje aan den hawat hangt. Hierop vangt
men oob op de zielen van bijzonder voedsel als geofferd wordt bijv.
bij toegal en dangei of van bijzonder geachte personen als zij weg
gaan. Dan bomen de moeders met de leege hawats, richten het
stribje onder het prevelen van een paar woorden op de persoon in
bwestie en streelen er daarna de zieltjes hunner binderen mede
(njina). Van den oever bij het voorbijvaren der ladaugs zag ib ze
mij nog toesteben.
De Kajans zien liever meisjes dan jongens geboren worden, de
eersten helpen gedurende haar geheele leven werben en brengen
later een schoonzoon in het gezin; de laatsten houden meer van
verre reizen doen en trebben oob bij een huwelijb uit de ouderlijbe
woning weg.
De pasgeboren binderen der Kajans worden gedurende de eerste
maanden van hun leven uitsluitend gevoed met de moedermelb;
heeft de moeder deze niet, dan helpt eene andere vrouw. Evenzoo
beschermt de gewoonte het met zorg tegen den invloed van de
büitenlucht; verscheiden maanden brengt men het niet uit het huis
en baadt het niet in de rivier, wat voor de ongebleede wichten
niet anders dan zeer goed ban wezen.
Voor het behoud van hare. gezondheid is aan de zoogende slechts
zacht geboobte rijst geoorloofd te eten, zij mag niet rooben en vele
scherpe spijzen niet gebruiben; in het eerste jaar geen sirih of tabab.