raken, dicht bij oudere vreemden of hun eigen hoofden te komen,
in het algemeen zieh in de nabijheid te bevinden van vereerde of
te vereeren menschen en voorwerpen. Aan jonge mannen en vrou-
wen is het niet geoorloofd, beenen zwaardgrepen te maken,
ijzeren zwaarden of speren te graveeren, stennseis te omvlechten
met rotan voor hunne rijstmanden en zieh te tooien met de staart-
veren van den neushoornvogel; dat alles mag slechts door oudere
mannen worden gedaan. Hetzelfde hoorde ik dikwijls, wanneer er
kwestie was van het uitleggen van aangelegenheden van den gods-
dienst; daarover zwegen allen behalve de dajoengs en van dezen
waren er ook nog verscheidene „takoet parid.”
Tot welke moeilijkheden dat aanleiding geeft, ondervond ik bij
mijn eerste verblijf bij het verzamelen van ethnographica. Over-
gehaald door zijn wensch om ook een goede som te verdienen, bood
een der Kajans van Pagong mij a an , een rimau of ledjo voor
mij te maken, het houten af beeldsel van een mythisch dier, dat op
een grooten tijger gelijkt en dat den hoofden in hun lijkkist mede
wordt gegeven. Dit gebruik, dat van de rimau gemaakt wordt,
schept de overtuiging, dat de aanwezigheid van zoo’n honten dier
onvermijdelijk den dood van het hoofd na zieh sleept en slechts bij
toeval kwam ik achter de gewoonte, omdat men er zelfs niet over
durfde te spreken. Wellicht omdat de teugels van het bewind in
het huis van Pagong door de vrouwelijke handen van het hoofd
Boelan daar minder krachtig werden gevoerd, durfde Obet Pidang
de vervaardiging aan. Vrouw en kinderen noodzaakten hem echter
zijn arbeid in ’tbosch te verrichten uit vrees voor hun eigen ge-
zondheid.
Desniettegenstaande kwam hij er op een dag mede afzakken tot
grooten echrik van de bewoners van Tandjong Karang, die mij
ängstig trachtten te overreden, om zoo’n onheilbrengend voorwerp niet
in mijn hut op hun eigen terrein te bewaren. Met den oudsten
zoon van het hoofd, die nota bene Maleier heette, kwam ik na
ernstig overleg tot het besluit, dat het huis van de vlak bij
wonende Tamans het geschiktst zou wezen, om het voorloopig te
plaatsen. Hij drong er echter op aan, dat de rimau of ledjo zorg-
vuldig in een lap zwart katoen zou worden gewikkeld zooals zij
I, 80. Eimau of ledjo; houten beeid van een mythisch dier, dat een over-|
leden hoofd in de lykkist wordt medegegeven.
I, 86. Samit. Yrouwen-werkzakken der Mendalam Kajans.