I I
nV \ i n
UH iiir l(
iilliM
1n
i i i v
nn ii l l* lI
i »
m \i
I I I ' I
De kawit mela en de malat kadja dienen evenzoo bij die gelegen-
heid voor het bevredigen der zielen van de huisgenooten, de eerste
een oud speerijzer, omgeven met vier kawits en twee stuk daoen
hoegoel, met varkensbloed besmeerd, de tweede een oud zwaard
evenzoo met kawits voorzien. De patient zet den voet op het op
den grond liggend zwaard en wordt vervolgens met het speerijzer
op den arm bestreken.
De blaka, die des morgens evenals de voorgaande pSmali gemaakt
i s , dient vooral om den opgeroepen geesten allerlei te vragen, wat
een mensch noodig heeft en bestaat in hoofdzaak uit een dun bam-
boe vlechtwerk in den vorm van een matje van 1^ d.M. in ’t Vierkant,
dat dubbel geslagen als omhulsel een inhoud heeft van acht
zorgvuldig gemaakte kawits, een pakje van vier kippeveeren (oekoer
manok), een opgevouwen lang stukje rotan (oekoer oeting) en twee
körte bamboe (tawe). Deze drie drukken de wenschen u it: oekoer
manok vraagt veel kippen, de oekoer oeting veel varkens, de tawe
is de uitdrukking van het verzoek om een lang leven.
De blaka ajo komt in gebruik bij den terugkeer van een langen
tocht, na welken de deelnemers zieh gedurende vier dagen moeten
afzonderen in een bepaald daarvoor gemaakt hutje, voor zij het
huis betreden. Dan laat de aanvoerder een blaka ajo maken door de
dajoengs , bestaande in een van rotan gevlochten horde van 2 d.M.
in ’t vierkant, waarop is vastgeklemd een pak bladen van daoen
long, 2 x 8 in g e ta l, om de booze to af te weren. Tusschen deze
bladen wordt rijst gestrooid.
Yerder heeft men er bij, een zeer bijzonder bestanddeel in den ouden
vuurmaker der Kajans, welke reeds lang in het gewone leven door
staal met vuursteen verdrongen werd, maar tot nu slechts voor
het vuurmaken gedurende de afzondering mag worden gebruikt.
' Men doet dit, door de helft van een stuk rotan sega heen en
weer te trekken längs de twee tanden van een gevorkt stuk droog
licht hout. Door de wrijving ontstaat een groote h itte, die de afge-
wreven houtdeeltjes in gloeienden toestand b ren g t, welken zij mede-
deelen aan een stukje fijne vezels van boomschors , dat onder het
wrijfpunt gelegd is op een matje van tika. De houten vork wordt
met den voet op zijn plaats gehouden.