VIJFDE HOOFDSTUK
Bell andelings wij zen van ziekte door de Eajans
Voor de vele kwalen, waaraan zij lijden, hebben de stammen
van Centraal-Borneo weinig goede middelen, om die te bestrijden.
De voornaamste rol speelt bij hun behandelingswijze de bezwering;
het verjagen van den boozen geest, die de ziekte veroorzaakt, door
de hulp der goede geesten, welke de dajoengs bierin bijstaan. De
ontvloden ziel van den patient moet worden teruggebracht, om het
evenwicht in het organisme te herstellen. Zij zijn echter niet zoo
sterk verdiept geweest in hun vertrouwen op de geesten, of zij hebben
ook hun eigen oogen gebruikt en gezien, dat verschillende in-
vloeden günstig of ongunstig werkten op het verloop der ziekte.
Hieruit heeft zieh bij de Bahau’s-een ingewikkeld diätetisch systeem
ontwikkeld, dat zij bij iedere ziekte toepassen naast de bezwering
hunner dajoeng.
Zij trachten de ziekte te bestrijden door zieh te onthouden van
verschillende spijzen, van baden, zwaren arbeid, enz. Yoor de verschillende
ziekten bestaan andere voorschriften, zoodat men ze tegen-
woordig moeilijk kan opvatten als boetedoeningen en ten deele zijn
ze zoo juist gekozen, dat het bepalen van de verboden zaken op
aanschouwing en ondervinding moet berusten.
Yerboden zijn bij diarrhoe: harde rijst, suikerrietsap, pisang,
kleefrijst, gestoofde pisang, koud water drinken, sommige soorten
van visch en baden bij hoog, d. w. z. koud water; toegestaan is het
eten van zacht gekookte rijst en goede visch.
Verboden bij koorts: koud water, suikerrietsap, suiker, koekjes
en baden bij hoog water.
DIAETETISCHE MAATREGELEN 115
Evenzoo bij hoesten: het eten van keladi (Colocasia antiquorum),
suiker, suikerrietsap, geroosterde kleefrijst, augurken en komkom-
mers, rooken, sirih kauwen, zwaar werken.
Bij de ontsteking van een knie verbood men: loopen, van een trap
afdalen, droog en hard gekookte rijst, gedoornde visch, varkens-
vleesch, eieren, zout en eetbare boombladeren.
Neemt men in aanmerking, dat bij de Maleiers van Borneo eene
dergelijke behandelingswijze niet of slechts rudimentair bestaat, dan
is dit voor de Bahau’s een te meer opmerkenswaardig feit en nog
meer erkennen wij het belang van deze voorschriften, wanneer wij
zien, dat een groot gedeelte der verboden zaken ook volgens onze
medische begrippen in die gevallen moeten verboden worden. Voor
de verhoudingen, waaronder de Bahau’s leven, komt daar nog b ij,
dat, door de afwezigheid van eigenlijke geneesmiddelen en het sterker
gestel der patienten, eene toepassing van een hierop steunende be-
handeling veel meer van gewicht moet zijn voor het herstel als bij
Europeanen en hunne levensvoorwaarden
Ook op de huidziekten is dit stelsel van onthouding toegepast en
daar men hier wel geneesmiddelen tegen bezit, zijn de Bahau s even
goed in staat als de Europeesche artsen om hunne huidziekten te
genezen. Onder zulk een kuur mag niet gebaad, niet gezweet en
niet gekrabd worden en de patient geen zoetigheden, jonge bamboe,
keladi, varentoppen, zout, varkensvleesch, Spaansche peper en geen
meel eten.
Daar de geneesmiddelen in oplossing op de huid gesmeerd worden,
zoo zijn de drie eerste voorschriften rationeel, de verboden spijzen
zouden zij met meer nut kunnen nuttigen dan er zieh van te onthouden
, want dit verzwaart het toch reeds moeilijke van de kuur
zoo zeer, dat betrekkelijk slechts weinigen zieh daaraan met de
noodige volharding onderwerpen. Het effect van hun geneesmiddelen
is dikwijls ook slechts tijdelijk, daar de Bahau’s weinig begrip hebben
van het besmettelijke dezer ziekten en zieh met hun eigen kleeren,
ligmatjes enz. opnieuw inentert.
Deze gewoonte van onthouding zit dezen stammen zoo in het bloed,
dat zij mij bij het toedienen van mijne medieijnen onmiddellijk vroe-
gen, wat „lali” was. Wat voor diätetische voorschriften ik dan ook