110 VERVAL DER KRACHTEN
Borneo drie vormen; loesoeng, koerab en panoe, die in het Boesang
heeten: ki hin, ki oerib en litak. In de Europeesche wetensehap
dragen deze ook elders in den Archipel voorkomende huidziekten
de namen van: Tinea imbricata, Tinea circinata en Pityriasis versicolor.
Alle drie worden veroorzaakt door schimmeis, welker cultuur
mij bij Tinea imbricata na mijne terugkomst gelukte in de labora-
toria van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg.
Er bestaat onder de Dajaks nog een vierde herpetische parasitaire
aandoening, die zieh localiseert aan handpalmen en voetzolen en
hier aanleiding geeft tot het verdwijnen van het pigment der huid.
Slechts bij zeer langen duur der aandoening grijpt zij ook over op
de aangrenzende dünnere huid, en verwoest bij haar binnendringen
de nagels van teenen en vingers. Door eenigszins vluchtige parasiticide
middelen zooals joodtinctuur en chrysarubine in alcohol en
aether kan men deze aandoening genezen, waardoor haar parasitaire
natuur hoogst waarschijnlijk wordt.
Minder dan de huid der Dajaks biedt het gestel weerstand aan
de vele schadelijke invloeden, welke er bij hunne wijze van leven
aanhoudend op inwerken. In aanmerking genomen, dat zij van kinds
af aan gewend zijn aan hun klimaat en hunne kleeding, zijn zij
zeer gevoelig voor den invloed van weer en wind. Zoowel tegen de
zon als tegen de koü trachten zij zieh te beschermen en bij het
slapen van een nacht in de open lucht op een hoogte van 400 of
500 M. boven hun gewoon verblijf, vatten eenigen hunner onver-
mijdelijk koude. Eene dergelijke verkoudheid wordt veelal op den
voet gevolgd door een meer of minder sterken malaria-aanval, die
den Kajan in het geloof versterkt, dat hij in het gebied der booze
geesten niet had moeten overnachten. Dergelijke aanvallen moet
iemand, als hij zonder geneesmiddelen leeft, altijd met zijn eigen
levenskrachten overwinnen; geen wonder, dat het individu op den
duur niet krachtig ontwikkelt. Dit geeft tevens verklaring van het
feit, dat hier niet alleen, als overal in Indie, de vrouwen spoedig
oud worden, maar de mannen evenzoo. Het best komt dit uit op
expedities, waar men oudere en jongere mannen bij elkaar heeft
voor het verrichten van koeliediensten. Dan dragen zij in de eerste
plaats niet meer dan 20 K.G. gedurende een dagmarsch en bij iedere
srelesrenheid komt het uit, hoe al het werk, O O ' waarbij volharding en
kracht te pas komt, wordt overgelaten aan nauwelijks volwassen
mannen. Zoodra iemand een 25 jaar oud i s , rangschikt hij zieh
gaarne onder de bedaagden en de flinksten mögen het wat laDger
uithouden, 30 jaren geloof ik aan te kunnen nemen als den leeftijd,
waarop de periode van grootste krachtsontwikkeling voor een Kajan
afgesloten wordt. Daarna laat hij het zware werk over aan de jon-
geren, hoewel hij in arbeidzaamheid op minder moeilijk terrein niet
voor dezen onderdoet. Aanhoudende werkzaamheid behoort inderdaad
tot de groote deugden der Bahau’s en in dit opzicht winnen zij het
verre van de Maleiers.
Eene andere reeks van ziekten oefent op deze stammen nog een
zeer siechten invloed uit; namelijk oogaandoeningen, van welke de
granuleuze oogontsteking en de staar het meest voorkomen.
Bijzonder sterk verbreid treft men de eerste onder hen aan en
hoewel zij slechts op den duur vergezeld gaat van ernstiger laesies
van de cornea, vindt men onder volwassen vrouwen en mannen toch
altijd sporen van nog aanwezige of afgeloopen ontsteking van de
conjunctiva, welke overblijfselen niet zelden sterk het zien belemmeren.
De ernstigste gevallen, die ik het meest bij vrouwen waar-
nam, leidden tot volkomen obliteratie van de bovenste en onderste
bindvliesplooi, wat den lijders het sluiten van het oog belette en
de cornea vertoonde zieh dan meestal zoo aangedaan, dat dit het
gezichtsvermogen aanzienlijk verminderde. Twee vrouwen evenwel
zag ik slechts, die tengevolge van eene meer dan twintigjarige ontsteking
volkomen blind geworden waren, doordat de hoornvliezen
harer oogen geheel in geel witte membranen waren veranderd.
Onverklaarbaar veelvuldig ontmoet men personen met staar, zoowel
aan den Kapoewas als aan den Mahäkam en dat nog wel be-
trekkelijk jeugdige personen. Of dit misschien samenhangt met andere
sterk verbreide ziekten, heb ik niet kunnen nagaan.
Geen wonder dat onder deze verhoudingen het dikwijls moeilijk is,
om menschen te vinden met normale, laat staan met bijzonder ont-
wikkelde gezichtsscherpte. Voor oefening dezer laatste biedt hun
land den Bahau’s trouwens weinig gelegenheid aan, want vlakten
vindt men er niet en hooge boomen beletten in de vlakte en op de