daärvoor gemaakte eenvoudige zwaarden, maar bevindt hij zicb
op verre tochten in bet bosch, dan bescbut zijn zwaard hem
tegen den aandringenden vijand en doet te gelijker tijd dienst, om
planken te bekappen en brandhout te bakken. Geen yan hen neemt
bij zulke gelegenheden een strijdzwaard en een voor het houthakken
mede, maar ieder zorgt dat hij een exemplaar bezit, dat yoor beide
kan dienst doen.
Yandaar dat op werkelijke krijgätochten zoowel aan den Boven-
Mahäkam als aan den Kapoewas de voorkeur gescbonken wordt aan
eenvoudige, maar soliede bewerkte klingen, terwijl de fraai met
koper en zilver ingelegde exemplaren een zeer geschatte bezitting
uitmaken, om er mede te pronken. Slechts enkele oorlogzucbtige
hoofden als het Pnihing-hoofd Belare wezen mij op enkele fraaie
wapens als strijdzwaarden, maar het zou mij niet verwonderen, dat
hij er, zoo noodig, ook een boompje mede omhakt.
Evenzoo ontmoet men den Kajan zelden zonder zijn speer, en in de
woningen bezit men veelal een geheele reeks van deze nuttige voor-
werpen. Yroeger kostte een speerijzer heel wat arbeid, voor het
goed was afgewerkt, tegenwoordig vergenoegt men zieh met eenvoudige
speren en vindt men het in den regel niet de moeite waard ,
den stok afzonderlijk daarvoor passend te maken. Een met snijwerk
versierden' speerstok zag ik onder de Bahau’s nooit, op zijn hoogst
had men hem regelmatig rond en glad gemaakt.
Wanneer men mag oordeelen naar de zorg, die aan beide wapenen
besteed wordt, dan geniet het zwaard (malat) verreweg de voorkeur
boven de speer (bakir).
Bij het verfraaien van zwaarden en toebehooren ontwikkelen de
Kajans, zoowel mannen als vrouwen hun meesten smaak en kunst-
vaardigheid, de mannen bij het snijden der grepen en scheeden, de
vrouwen bij het maken van kralen, wollen gordelkwasten en belegsels.
De rotangordel wordt altijd gevlochten door mannen. De samenstel-
ling van een Kajanzwaard is bekend genoeg, minder wellicht de
aanhangsels welke een goed toegeruste strijder heeft bengelen aan
den zwaardgordel. De belangrijkste zijn twee bamboedoosjes met
vuurslag en rookbenoodigdheden: tabak en pisängbladeren, verder
een paar fleschjes met geneesmiddelen, in den regel van Maleischen
I, 132.
Malat, zwaard, en drie grepen der Mendalam Kajans.