moesten zij hun bestaan aangevangen hebben als klimplanten op
twee yerscbillende boomen, welke zij door ze met een net van takken
te omgeven in den groei badden belemmerd en eindelijk doodge-
drukt. De vermolmende stammen lieten toen bet rijk over aan de
vroeger gestennde klimplanten, die nu onderling vergroeidnaar den
aard van vele Eicusoorten, stevig genoeg ontwikkeld waren, om
staande te blijven. Het ontstaan der dwarsstukken verklaart men
wellicht het beste door aan te nemen, dat längs de takken der oor-
spronkelijke boomen, armen der beide klimplanten met elkaar ver-
groeiden en later sterk in dikte toenamen. Heeft men tijd en gelegen-
heid, om rond te kijken, dan doen zieh dergelijke in de meeste
stadien van ontwikkeling voor.
Den oever van den Penanei bereikten wij op een pu n t, waar deze
reeds 20 M. breed was, maar nu weinig water bevatte, zoodat het
loopen over de rolsteenen onder en boven het water niet erg be-
zwarend was. Al spoedig trokken wrj voorbij de pla ats, tot waar
onze goederen gebracht waren; daar wenschten de koeli's te blijven,
maar na eenige draaierijen bekenden zij, dat Penanei dan niet in een
dag te bereiken zou wezen, wat voor mij een hoofdzaak was wegens
de noodzakelpkheid, om zoo spoedig mogelijk zoete aardappelen en
sago voor ons voedsel te koopen. In overleg met Kringin, den
Pnihing van Penanei , liepen wij dus door tot een groote rolsteen-
bank, van waar het huis van Kaja in een dag zou te bereiken
wezen. Door de hulp der Sepoetans van Djau en daar de rijst niet
meer gedragen behoefde te worden, ging een groot deel van onze
goederen mede, de rest bleef achter onder bewaking. Merkwaardig
tegenover onze Kajans waren de lasten, die de Sepoetans droegen,
vooral de vrouwen en kleine jongens. De laatsten , van een 14 jaar
oud, droegen met gemak 20 kilo in een draagmand op hun rüg
en tippelden zoo vlug over de gladde ronde steenen, dat wij Europeanen
hen moeielijk bij konden houden. De onzen reisden trouwens reeds
meer dan een maand en velen hunner zagen er vrij wat magerder
u it, dan bij het vertrek uit Poetoes Sibau. De rijst en het zout,
dat zij van ons kregen, vormden voor de Sepoetans reeds zulk een
bijzondere lekkernij, dat dit hun bijna voldoende beloonde voor
al hunne moeite. In tegenstelling met de jonge mannen, die niet