Poetoes Sibau, grootendeels boschproductenzoekers en eenigszins
bekend met den Boven-Mahäkam, heel wat anders van de stammen
daar dan de berichten mijner Kajans. Het tweetal, dat aan mijn
tocht zoude deelnemen, had zieh toen beangst laten maken door die
verhalen van koppensnellen, verraderlijkheid der Pnihings en der-
gelijke fraaiigheden meér. Zoo daalde de zon reeds een goed eind,
voordat mij de tijd lang begon te vallen en ik Igau in overweging g a f,
om een geschikte rustplaats uit te zoeken voor den nacht, omdat
wij Sioet, een hoofdvestiging der Tamans, toch dien dag niet
zouden bereiken. Met een gevoel van spanning droeg ik hem op,
om op den oever naar een goede piek uit te zien, want van onzen
vorigen tocht traden mij de groote moeilijkheden voor den geest,
die toen de Kajans veroorzaakt hadden, wanneer het er op aan-
kwam, ’s avonds een hut voor ons te bouwen. Dan liepen wel allen
het bosch in , om materiaal te verzamelen, maar gebruikten dat
voor zichzelf en die honderd Kajans lieten het dan aan de pradjoerits
van den contrôleur over, om voor onze huisvesting te zorgen. Nu
ontbraken deze en zoo wachtte ik met belangstelling den verderen
loop der dingen af. De eerste boot bleef liggen onder een hoogen,
afgestorten oever, waarop wij ons spoedig bevonden onder kreupel-
hout, dat getuigde van een sedert enkele jaren verlaten ladang.
Tot mijn groote geruststelling togen hier de Kajans onverwijld
aan het werk, vroegen waar wij onze hut wenschten en hadden met
hunne zwaarden binnen körten tijd een voldoende oppervlakte vrij-
gemaakt, terwijl tegen den tijd, dat zij hiermede gereed kwamen,
anderen uit het bosch versehenen met voor den bouw vereischte
ingredienten. Dat deden zij nu en later altijd, zonder dat wij iets
konden merken van afspraak of het uitdeelen van bevelen; de een
hielp aan het vrijmaken van. een goede standplaats voor onze en
hun eigen hutten, anderen zöchten onder het gevelde geschikte
boompjes of slingerplanten als bindmateriaal uit en altijd verdween
onmiddellijk de rest, om na eenigen tijd terug te komen, de een
met dit, de ander met dat, hetgeen alles juist voor het gebouwtje
noodig bleek te wezen. Dank zij hun vroegeren tocht met ons naar
den Mahäkam in 1894, behoefden zij geen aanwijzingen meer voor
het in elkaar zetten, maar richtten zij ons van den beginne af een
hut op van ± 4 bij 6 M., waarvoor mijne zeilen van double
waterproof sheeting juist een dak vormden. Het geheel bestond nit
een vloer ongeveer een meter boven den grond, rüstende op horizontale
dünne rechte boompjes, welke met hun einden een steun-
punt vonden op de stompen van niet geheel afgeslagen takken der
hoekpalen en daaraan met taaie slingerplanten werden vastgebonden.
In het midden der körte zijden droegen hoogere boompjes den stam,
die voor nok diende ook in den gaffel van een tak en in den regel
een twee meter boven den vloer. Aan weerszijden daalde het dak
dan tot op een meter ongeveer, zoodat wij voor onze klamboes een
goede gelegenheid vonden, om er het eene einde aan vast te binden.
De stammetjes voor den nok en de zijden gaven echter niet vol-
doenden steun aan mijne zeilen en daarom legden mijne bouwmeesters
daar dwars overheen lange dünne rechte ribben van bamboe, van
op boonestaken gelijkende dünne boompjes of de bladsteelen van
een wilde gemberplant (Elettaria speciosa Blume). Die alle werden
in het midden half doorgekapt en lieten zieh dan over den nok
heen gemakkelijk zoo büigen, dat de einden rustten op de zijstammen
van het dak, aan welke zij met plantaardig bindmateriaal vlug
werden vastgebonden. Zijwanden vormden slechts een onderdeel bij
een langduriger verblijf op een plaats, anders eischte de vloer de
meeste zorg door het groote aantal dünne stammetjes, die er voor
noodig waren. Verre te verkiezen bleken echter de fraaie gladde
bladstelen van de bovengenoemde gemberplant, die over een paar
dikke steunende stammen gelegd en daaraan vastgebonden, een heerlijk
veerkrachtige onderlaag vormden voor onze matrassen en ook voor
bloote voeten aangenamer waren dan de altijd wat ongelijke boom-
stammetjes.
Met bewonderingswaardige vlugheid en verdeeling van de ver-
schillende werkzaamheden, stelden mijne koeli’s zoo ons paleis binnen
een nur tijds samen, dank zij ook de merkwaardige omstandigheid
in tropische bosschen, dat alle boomen er lood- en lijnrecht in de
hoogte schieten, zoodat het openkappen van een terrein reeds heel
wat bruikbare houten staven oplevert voor den bouw van een paar
hutten. Naast de mijne verrezen namelijk te gelijker tjjd die voor
de koeli’s zelf, soms slechts eenvoudige schuine vlakke wanden met