V«
I
AA NK OM ST IN P ëN A N Ë I .
wisten hoeveel zij wel vragen zouden, lieten dezen het geheel aan
mij over, wat hun te geven en toonden zieh later voor eenige meters
wit of rood katoen, wat zout en tahak als belooning, recht in
hun schik.
Inderdaad bereikten wij den volgenden dag de eerste menschelijke
woning in het Mahäkam-gebied, maar niet dan na een flinken
marsch,
Hoewel voorbereid op de nabijheid van Pënanei, het huis der
Pnihings onder Kaja, stond ik op den top van een steilen heuvel
toch nog onverwachts boven een lang grauw dak, dat zieh aan den
voet vertoonde. Het maakte het afdalen echter dubbel gemakkelijk
en met mijne twee geleiders haastte ik mij met voldoening over een
langen boomstam, die over een ravijn lag achter het huis, naar de
trap, tot grooten schrik van varkens en honden. Zoodra ik mijn hoofd
stak in de eerste Mah&kam-woning, begroetten mij drie mijner afge-
zanten, Sirang, Ganilang en Ledjo, diej kort geleden hier weer
aangekomen van beneden, mij opwachtten om verslag uit te
brengen van de gevolgen hunne zending. Zoowel in Pënanei als bij
Bëlarè hadden zij gevonden, dat Adam hen vooruit trok en ver-
telde, dat een contrôleur in aantocht was met driehonderd man,
om de Mahäkams te tüchtigen voor de in hun gebied gepleegde
moorden. De daardoor veroorzaakte opschudding kon echter door
Akam Igau en de zijnen, dank zij ook zijn tijgertand, spoedig be-
zworen worden en alle hoofden verklaarden daarop, dat mijne komst
in hun gebied geen bezwaren in h ad , terwijl zij op Bahau-wijze ieder
zouden zorgen, mij met mijne goederen naar een lager aan de rivier
gelegen hoofd te brengen. Wij zouden echter eenige dagen hier
dienen te wachten, daar Bëlarè op onze volgende halteplaats bezig
was den Mahäkam af te visschen met toeba en daarna acht dagen
pantang of verbodtijd had voor den ingetreden zaaitijd. Adam
zag, spoedig na de aankomst van Akam Ig au , het mislukken van
zjjn aanslag in en trok weer terug naar zijn schuilplaats aan
den Boelit.
Ons kwam een oponthoud van eenige dagen in Pënanei zeer goed
te stade, want hoewel wegens het gebrek aan rijst in die streken
een langer verblijf in Pënanei of aan den Howong onmogelijk bleek,