zijn en er nog al eens ongelukken mede gebeuren, zoo schiet een
Dajak veelal met afgewend gelaat, hetgeen niet bijdraagt tot de
juistheid van het schot.
Eigenaardig onbedreven zijn de Kajans in het strikken zetten voor
vogels, terwijl vallen voor' grootere dieren bij hen, in onderscheiding
van andere stammen, niet in gebruik schijnen te wezen.
Gedurende mijn eerste verblijf wenschte ik eenige argusfazanten
te hebben , wier fraaie roep mij in ’t bosch telkens tegenklonk, die
echter om hun schuwheid bijna niet dan met strikken te vangen zijn.
Slechts zeer enkelen bleken daartoe kans te zien en in de eerste
weken slaagde niemand. Ik ging er toen toe over, om zeer hooge
prijzen uit te Ioven, 10 dollar voor een mannetje en 5 dollar voor
een wijfje en daarop ging de schoonzoon van het hoofd het bosch in
gedurende eenige dagen met twee lijfeigenen, zonen van een Poenan.
Deze hadden met het bloed ook de vaardigheden van hunnen vader
geerfd en zij slaagden er in , mij na drie dagen eenige fraaie exem-
plaren te vangen. Het waren ook deze twee alleen, die mij de ver-
schillende soorten pijlgift uit het woud wisten te vinden met de
vier plantensoorten, waaruit zij worden bereid.
Bij mijn tweede verblijf in 1896 waren beiden op verre reizen en
van het verkrijgen van eene collectie pijlgift of van argusfazanten
was toen geen sprake.
ELFDE HOOFDSTUK
Industrie en Handel
Hoewel zij vreemdelingen zijn in het gebied van den Kapoewas en
niet bijzonder talrijk, hebben de Kajans een deel der om hen liggende
stammen van zieh afhankelijk gemaakt door enkele bijzondere kun-
diffheden welke hen tot nu toe voor de industrie aan den Boven-
Kapoewas van belang doen blijven. Het zijn vooral booten en snijwerk
in hertshoorn, welke buiten hun eigen stam gezöcht worden, terwijl
dit vroeger evenzoo het geval was met de voortbrengselen hunner
wapensmeden, zwaarden en speren. Met andere kundigheden ging
ook dit laatste achteruit door voortdurende aanraking met de Maleiers,
die producten brachten, welke gemakkelijker te koopen dan te
maken waren en aanbevolen werden door fraaier uiterlijk en door
het gebruik, dat zij lieden van meer ontwikkeling zooals de Maleiers
er van zagen maken. In plaats van hunne booten en hunne zwaard-
grepen heeft de Europeesche industrie de Kajans echter nog niets
gebracht en daarom zijn zij er zieh tot op den huidigen dag op
blijven toeleggen.
De booten zijn lange, smalle, ondiepe vaartuigen en verschillen
zeer in lengte al naar het doel, waarmede zij gemaakt worden. De
kleinste schuitjes, die dienen voor dagelijksch gebruik bij het gaan
naar den ladang, of om te visschen, meten dikwijls niet meer dan
6 of 7 M.; de middelmatige doen dienst op lange tochten naar het
brongebied der rivieren. Zij worden bij depa, vademen, gemeten en
bereiken er zoo 6—8, hetgeen overeenkomt met 11—14 M. bij eene
breedte van 75 tot 90 c.M. en een zelfde diepte. De grootste boot,
welke ik zag, was een fraai stuk werk van 21 M. lang, 1.25 M.