vastgebonden en deze bamboe in de rijstschuur opgebangen. Ook
hier zijn biknp en trap van kawits voorzien. Naast deze heeft men
te Tandjong Koeda voor hetzelfde doel nog een anderen vorm,
twee bamboes met kawits, die naast elkaar aan een snoer bangen
in de rijstschuur (lepo pare i); men onderscbeidt daaraan de
tawe lepo parei. of ketting van de rijstschuur (alän broewa) en
de teha hatö tökö hawö of omhulsel voor het vasthouden van de
ziel, die opgevangen is.
De sän lali der ’Ma Soeling bestaat, behalve uit den bamboe
en de trap (sän), uit een kippenveer, die hier dienst doet om de
broewa parei in den bamboe te doen overgaan.
De ’Ma Soeling hebben als omhulsel voor de rijstziel de njina
broewa parei; letterlijk streelen van de rijstziel. Njina noemt men
het dagelijksch streelen der kinderzielen door de moeders m,et het
lisje aan den hawat.
Het is een eenvoudige bamboe met wit katoen omgeven en met drie
kawits als inhoud. Men hangt het ook in den rijstschuur op.
Niet alleen echter wenscht men de broewa van de aanwezige
rijst te bezitten, doch, voor het welslagen van den volgenden oogst,
ook die van afgevallen en door herten, varkens en apen gegeten
rijst. Hierop hehben de dajoengs een middel gevonden: zij maken
de teloe hinä, een bamboe met kawits, om welken men vier haakjes
van vruchtboomenhout heeft gehangen, waarmede als ’t wäre de
verloren broewa uit de verte naderbij worden gehaald en in de
bamboe geborgen, welke men dan in de woning ophangt.
De ’Ma Soelings hebben voor dit doel een andere pemali,
de oesoe broewa, letterlijk zielenhand. Het zijn twee handen
van vruchtboomenhout, welke met katoen omhuld, tegen elkaar
worden gebonden met een kralensnoer en die acht kawits tusschen
zieh houden. Zoo moeten zij ook de door de dajoengs gelokte
rijstzielen vasthouden. Het wordt zoo geladen ook in het woon-
vertrek opgehangen.
Barang oesoet komt in de schnür als deze gevuld is met rijst.
Zooais de naam aanduidt, is het een mandje, waarvan de inhoud
dienen moet, om de verontruste rijstziel te streelen. Daarvoor vindt
men in het mandje drie kleinere, waarin fraaie groote en kleine
PI. XVI.
HCS Ü
N « W
m m^ ©« tcJ 5 03 CS P-I 03
® c3 2 2 03 03