der andere Kapoewas-stammen, bij alle welke het de onderbeenen on-
bedekt laat. Wanneer een vrouw loopt of met gekruiste beenen op
den grond zit, komt een deel harer onderste extremiteiten vrij en
tegelijkertijd de fraaie tatoueering harer dijen.
Al naar de welgesteldheid en naar de gelegenheid, waarbij het
gebruikt wordt, heeft zulk een rokje een meer of minder fraai uiterlijk,
maar het bestaat alt.ijd uit een veld, waaromheen vier randen van
ongeveer 1 dM. breedte. Voor het middenstuk kiest men in een
kleedingstuk, dat bij feesten gedragen wordt, een stak fraai eifen
katoen of zijde, terwijl de randen meestal uit rood flanel bestaan
o f, bij ärmere vrouwen, uit de eene of andere roode of gebloemde
katoenen stof. Den bovenrand of kohong taä neemt men wel eens
wat breeder en het mooiste, dat vertoond wordt, bestaat in een stuk
zilver passement, dat de kohong aan de onderzijde boven het middenstuk
afzet.
Bij den arbeid op het veld, of wanneer de vrouw zieh tegen de
zon wil beschermen, gebruikt zij een jakje (basong) met of zonder
mouwen. Dat zonder mouwen eindigt van achteren in een slip, die
ter lengte van 1 dM. ongeveer beneden de voorpanden uitsteekt. Bij
feesten in huis hebben de vrouwen deze jakjes nooit aan, maar
dragen bij het nieuwjaarvieren, al naar hare plaats in de maatschappij,
eene verschillende kleedinsr.
De vrouwen, die geen dajoeng zijn, bedekken zieh danhetboven-
lichaam met een lang stuk fraai doek ter breedte van + $ M. op
deze wijze, dat zij de beide einden voor en achter recht laten af-
hangen tot op het midden der dijen ongeveer, en het middengedeelte
zoo plooien, dat het onder den rechter oksel ligt en twee opgenomen
plooieu van den linkerkant van den doek op den linker schouder aan
elkaar genaaid worden. Het waren vooral roodbruine zijden, met goud
doorwerkte draagdoeken (Maleisch selendang), welke ik in Tandjong
Karang zag gebruiken.
De vrouwen, die de funetie van dajoeng bij die feesten vervulden,
droegen ook zulke doeken, maar om het lichaam gevouwen van
boven de borst onder de armen door tot op den taä. Alleen de hoofd-
priesteres Oesoen bedekte deze deelen niet.
Twee vrouwen, die de waardigheid van dajoeng nog niet geheel
bereikt hadden, onderscheidden zieh door de witte velden harer taä,
welke zij gedurende de geheele nieuwjaarsfeesten droegen.
Behalve door de kostbaarheid der stoffen munt tegenwoordig de
feestkleedij der Kajan-vrouwen weinig meer u it, zeer in tegenstelling
met de vrouwen aan den Mahakam, die slechts eenvoudige effen of
gebloemde katoentjes ter beschikking hebben, maar daarmede door
het aanbrengen van fraaie uitgeknipte figuren op hare taä en basong
en door ze te borduren met verschillend gekleurd katoen, een heel
wat eigenaardiger en verdienstelijker effect bereiken.
De borst- en buikbedekking der priesteressen dragen alle vrouwen
der Bahau’s , zoodra de zwangerschap uitwendig zichtbaar begint
te worden; het stuk doek (djad boetit) nemen zij dan zoo breed,
dat het ook de borsten nog bedekt. Yooral in de laatste maanden
geeft het aan de buikbekleedselen door vast omknoopen een grooten
steun; na de bevalling leggen zij den djad boetit spoedig af, maar
gaan voort nog vele maanden met een smalleren doek (djad oeso)
de borsten te bedekken. Naar mij verteld werd, gebruiken de vrouwen
in het stamland Apoe Kajan deze borstbedekking voortdurend, zoodra
de borsten zieh beginnen te ontwikkelen, maar loopen overigens
in hare woning zonder verdere kleeding. Deze vrouwen schämen
zieh niet voor hetgeen zij mede ter wereld brachten, maar wel voor
hetgeen zieh later ontwikkelde.
De ringen en hangers in de ooren der vrouwen hebben denzelfden
vorm als die der mannen, maar de eersten laten zieh in de eigenlijke
oorschelp geen gaten aanbrengen.
Wanneer de Kajans van beide seksen zieh uitdossen voor een
feest, besteden zij een eigenaardige zorg aan de aangezichtsharen,
zoowel de wenkbrauw- als de oogharen worden met zorg uitgetrok-
ken door middel van tangetj.es. Is bij sommigen de knevel- en baard-
groei ontwikkeld, dan behoort het ook tot den goeden toon deze
af te scheren, hetwelk geschiedt met hun gewone mesje zonder
water of zeep. De mannen verwijderen in den regel oksel- en schaamharen
niet, wel de vrouwen.
Het hoofdhaar strijkt men zonder verdere verzorging naar achteren;
men houdt er echter uit bamboe gesneden kämmen op na, omhe tte
ontwarren. Yooral bjj de vrouwen stelt men het bezit van lang