is een weerspiegeling van die van hun eigen persoon, voor hen
een stoffelijk omhulsel, dat twee zielen herbergt, mata kanan en
inata kiba, welke vrij los aan dat omhulsel verbonden zijn,'daarin
slechts vertoeven, zoo lang zij zieh daarin behagelijk gevoelen en
door allerlei onaangename inwerkingen tot ontwijken kunnen worden
gebracht. Yerlaat een of beide (?) het lichaam, dan uit zieh dat in
een onbehagelijk gevoel; de Kajan voelt zieh ziek, hij heeft siechte
droomen of tegenspoed en gelukt het niet de ziel terug te halen,
dan sterft het stoffelijk omhulsel. Bij benauwde droomen ziet de
ziel op haar vlucht het gedroomde.
De dajoengs zijn in staat de ziel (broewa) weer terug te brengen
door middel van alles, wat de Kajans op hoogen prijs stellen;
dikwijls echter hebben zij daarvoor de hulp noodig der geesten (tö)
van Apoe Lagan. Heeft de dajoeng de ziel doen terngkeeren en
gevangen, dan wordt zij ’s avonds, als alles gesloten is, uit. de
voorloopige gevangenschap in een mandje met deksel bevrijd en in
het hoofd geblazen van den zieken mensch, die na dit mela nog
een dag moet rüsten en dan spoedig hersteld zal wezen, tenzij de
ziel opnieuw gaat zwerven.
Bij den dood verlaten beide broewa het lijk, de mata kanan
onderneemt den tocht naar het zielenrijk, Apoe Kesio, terwijl de
mata kiba hier op aarde blijft en waarschijnlijk overgaat in de
door de Kajans niet gegeten Herten, grijze apen (Macacus Cyno-
molgus), slangen en den tinggang (Buceros Ehinoceros L.). Het
waarschijnlijkst is d it, omdat zij in de wilde zwijnen bijv , die voor
hen de grootste lekkernij zijn, de zielen van de menschen van de
zee (Maleiers) plaatsen. Eigenaardig is h e t, dat zij er niet tegen op
zien, die dieren met vergif te dooden, wanneer zij te veel schade
op de rijstvelden aanrichten. Ki'nderen, die nog niet volwassen zijn,
nog niet gingen ajo, eten deze alle echter wel.
De vogelsoorten en de roodkoppige slang, die hen in ’t bij-
zonder als afgezanten uit Apoe Lagan waarschuwen, ontzien zij
echter altijd en wenschen die ook niet door anderen gedood te
zien. Wanneer na den dood de mata kanan den weg naar het
zielenrijk Apoe Kösio onderneemt, heeft hij een moeilijken en
gevaarlijken weg af te leggen en daarom wordt aan het lijk
alles mede gegeven, wat zoöwel op dezen weg als in het zielenrijk
van nut kan wezen.
Een volledige uitrusting van fraaie kleeding naar oud model,
bijzonder mooie sieraden, wapenen en gereedschap, die men daarvoor
bij zijn leven reeds zorgt bijeen te brengen, verdere bezittingeu
als gongs, worden in de kist gelegd of bij het graf geplaatst.
Behalve deze eischt de weg nog voedsel van allerlei aard en de
middelen, om de ernstige hindernissen te overwinnen; ook is men
dan nog niet beveiligd tegen booze geesten en daarom geeft men
tegen deze aan de draagmand, brioet, mede eigenaardig gevormde
steenen en dierentanden naast een bamboe met suikerrietsap voor
de goede geesten en een miniatuur tr a p , om de ziel in staat te
stellen, rotsen te beklimmen, over kloven te komen enz.
De weg vangt aan onder den grond en loopt behalve over de
gewone terreinmoeilijkheden, over sterk zwiepende boomen als
bruggen, over wegen zoo scherp als zwaarden. Komt de ziel deze
niet goed over, dan kan zij geheel te gronde gaan: stört zij bijv.
van de brug in de rivier, dan eten de visschen haar en is zij
vernietigd. Op een punt splitst zieh de weg in drieen: een voert
rechtuit naar Apoe Kesio, de tweede ta k , aangeduid door zwaarden,
en de derde door gongs, geleiden naar andere verblijven, dienende
voor hen, die een gewelddadigen dood gestorven of voor vrouwen
en kinderen, die overleden zijn bij of kort na de bevalling
en geboorte. Over het pad der zwaarden bewegen zieh de ge-
sneuvelden, vergiftigden naast zelfmoordenaärs of verongelukten.
Zij, die niet naar Apoe Kesio verhuizen, worden ook niet op
de gewone wijze begraven, maar slechts in een mat gerold en op
of in den grond neergelegd. Yooral de lijken van de kraamvrouwen
worden zeer geschuwd, slechts oude vrouwen pakken die aan en
bij het wegbrengen worden zij met rotans gesleept. In Apoe Kesio
wonen de zielen evenals hier op aarde, maar zij baden zieh in
overvloed en weelde en genieten het eeuwige leven, de maatschap-
peljjke verhoudingen blijven echter ook daar bewaard, zoodat
hoofden ook daar als hoofden optreden. De zielen hebben de macht
als zij willen, op aarde terug te keeren.
Hoewel de Kajans door hunne priesters niet worden verschrikt