waar. Daarom gaat het hoofd voor bij alle gewichtige plechtigheden
van algemeen belang, in de eerste plaats de godsdienstige oogst-
feesten, welke de vrije Kajans eerst na hem vieren. Daar iedere
bewerking bij den rijstbouw met godsdienstige plechtigheden wordt
ingeleid, geeft het hoofd voor iedere periode het sein.
Ook de kosten der maaltijden en de belooningen der dajoengs,
daaraan verbonden, vallen te zijnen laste en meer dan de anderen
moet hij met zijn gezin de voorschriften volgen, die de adat oplegt
bij het vieren der landbouwfeesten; evenals voor de dajoengs zijn
de dagen van afzondering voor hem talrijker. Wordt de stam
beboet door een vijandelijken of door het civiel bestuur, dan zorgt
het hoofd, dat de boete wordt voldaan. Alle inwendige aange-
legenheden, zooals onderlinge twisten in huis, worden beslecht door
hem; een groot onderscheid met de nabijgelegen stammen der
Taman, Sibau en Kantoek Dajaks, die geen ander gezag kennen
dan dat van den ambtenaar van het civiel bestuur en dezen dan
ook met de kleinste zaken komen lästig vallen. Slechts wanneer de
hoofden onderling twisten, ontbreekt ook bij hen de autoriteit, om
hierin op te treden en dan vervoegen zij zieh eerst bij dien ambtenaar.
Wanneer vreemdelingen een bezoek brengen in het huis, dan
rust op het hoofd de verplichting, hen te voeden en hun hulp te
verleenen, al blijven zij een maand lang; komen zij in te grooten
getale, dan verdeelt hij de gasten onder de verschillende huisge-
zinnen, welke schadeloos worden gesteld door de h u lp , die de
vreemden bij allerlei werkzaamheden verleenen. Zulk een langdurig
verblijf kan bij v. voorkomen door het invallen van een verbodstijd
bij oogstfeesten of bij den dood van aanzienlijken, wanneer vreemden
niet alleen niet in het huis mögen komen, maar evenmin daaruit
vertrekken.
Tegenover deze verplichtingen geniet het hoofd in de eerste
plaats het bezit van alle lijfeigenen van den stam, uitsluitend
krijgsgevangenen of afstammelingen daarvan; zij vormen een deel
van het huisgezin van het hoofd en zoolang zij nog niet te talrijk
zijn, wonen zij ook met het gezin in eene woning. De Kajan-vesti-
gingen bezitten er evenwel zoovele, dat aan de families met veel
kinderen afzonderlijke woningen gegeven worden. Deze lijfeigenen
moeten zorgen voor al het werk zoowel op het veld, in ’t bosch
als in huis; veelal verdeelt men die taak onder hen, zoodat de
mannen en vrouwen zonder jonge kinderen meer buitenshuis werken
en zij, die teigen te verzorgen hebben , belast zijn met eten koken,
rijststampen, het reinigen van de woning en dergelijke. Zij werken
onder de leiding van de leden van het huisgezin van het hoofd of
onder enkelen hunner, die daarvoor door het hoofd worden aange-
wezen. De verhouding tusschen heer en knecht is evenwel zoo, dat
men reeds lang onder de Kajans moet hebben verkeerd, om te
weten, wie onder hen lijfeigene is. Eenige van hen verheugen zieh
in grootere welvaart dan vrije Kajans; vooral zij, die door hunne
bekwaamheden uitmunten boven andere. Eenigen van zulke slaven
zendt het hoofd soms maanden lang van hu is, om bij verwante
stammen aan den Mahäkam of Batang Redjang handel te drijven
met een aandeel in de winst.
Naast dit werk mag een lijfeigene arbeiden voor zichzelf; vroeger
schijnt een deel van zijn winst ten voordeele van het hoofd gekomen
te zijn , tegenwoordig maakt het hoofd Akam Igau te Tandjong
Karang slechts zelden van dit recht meer gebruik. Anders moet dit
nog wezen , waar het hoofd arm i s , als te Tandjong Koeda. Voor
honderd dollars kan een lijfeigene aan den Mendalam zieh loskoo-
p e n , maar tot dusver moet dit nog niet zijn voorgekomen. Even
zelden komt het voor, dat de lijfeigenen pogingen doen, om weg te
loopen wegens ontevredenheid met hun lot; de meesten der tegen-
woordigen zijn in den stam geboren en kunnen elders moeilijk een
beter leven krijgen. De kawan bezit echter niet het re c h t, zieh
buiten den stam ergens te vestigen, tenzij een ander hoofd hem
onder zijne bescherming neemt; wegens den daardoor dreigenden
strijd komt dat echter zelden voor. Evenals er voor alle Kajans veel
gelegenheid bestaat, zieh door hunne persoonlijke bekwaamheden
invloed onder de bewoners van een huis te verschaffen, bezit de
lijfeigene of kawan deze ook; zelfs worden zij opgenomen onder de
priesteressen en priesters en vooral als zoodanig kunnen zij door het
uitoefenen hunner functie een belangrijk inkomen verkrijgen. In de
woning van het hoofd eten zij evenwel afzonderlijk en hebben ook
als slaapplaats een afzonderlijk afgeschoten hokje.