pradjoerits. Dan meenden zij mij een veilige reis en eene goede
ontvangst te kunnen verzekeren, vooral wannneer ik onder de stammen
aan den Mahäkam als arts en als verzamelaar wilde werkzaam
wezen gelijk bij hen.
Bij nadere kennismaking met de Dajaksche stammen was het mij
gebleken, dat hun grootste vrees daarin bestaat, zichzelf in onge-
legenheid te brengen en zieh het ongenoegen van het civiel bestuur
op den hals te halen. Yandaar mijn volkomen vertrouwen in hunne
verklaring over de stammen aan den Mahakam, met welke zij nauw
verwant zijn.
Deze laatste omstandigheid is vooral in Borneo van het grootste
gewicht, want van niet verwante stammmen is de kennis zeer be-
perkt, de Kajans spreken de taal van het land dan niet en het
onderling wantrouwen geeft tot de grootste moeilijkheden aanlei-
ding. Nu echter kon ik er op rekenen, dat zij mij in het bekende
land en de bekende adat tot goede gidsen zouden zijn. Om deze
reden zijn de tusschen de Kajans wonende Tamans voor een tocht
naar den Mahakam ongeschikt, daarentegen veel beter naar de
stammen van den Midden-Kapoewas en de Batang Loepars.
Bleef nog over, zieh te beveiligen tegen overlast van enkele
kwaadwilligen, onder welke in de eerste plaats in aanmerking körnen
de in Centraal-Borneo verspreide Maleiers, die öf wegens mis-
daad in die ook voor hen onherbergzame oorden hebben moeten
vluchten, öf door hun langdurig leven in de bosschen tot het
zoeken naar getah pertja en rotan vijanden zijn van alles, Wat naar
hunne meening daar belemmerend voor hun willekeurig handelen kan
worden. Ben viertal repeteergeweren en een goede voorraad patro-
nen zijn echter daartegen geschikte middelen.
Daar het wetenschappelijk onderzoek der onbekende streken het
hoofddoel wezen moest van de reis, kon er van geheel alleen gaan
geen sprake wezen, evenmin echter van eene expeditie op de
schaal van die van 1894. Ik meende alzoo van de gelegenheid het
meest partij te kunnen trekken door voor de verschillende takken
van onderzoek geschikte helpers mede te nemen en slaagde hierin
zoo, dat ik hopen kon, op het gebied van botanie, zoölogie, geo-
logie en ethnologie bruikbare verzamelingen mede te brengen. De
photographie zou hare hulp aan allen verleenen en tevens werd eene
vluchtige topographische opneming van het te doorreizen terrein in
het vooruitzicht gesteld.
Behalve dat hunne tegenwoordigheid een groote steun beloofde
te wezen in geval van moeilijkheden, zouden de heeren J. Demmeni
en graaf F. von Berchtold zieh belasten met photographie en zoologische
verzamelingen, terwijl de eerste als sergeant bij den topographischen
dienst de topographische opneming van het terrein in
uitzicht nam. Yoor de werkzaamheden op botanisch gebied had de
directeur van ’s Lands Plantentuin in Buitenzorg mij ter beschik-
king gesteld een Soendaneeschen mantri en een dito plantenzoeker.
Gedurende de expeditie in 1894 had ik de groote kennis en de
werkkracht dezer lieden leeren op prijs stellen en aan hen is voor
een goed deel de groote botanische verzameling te danken, die
deze expeditie uit Centraal-Borneo medebracht. Behalve de leiding
van ’t geheel had ik mij het ethnologisch en geologisch onderzoek
meer in ’tbijzonder voorbehouden.
Na de verkregen goedkeuring der regeering in December 1894
moest ik mij met spoed toerusten, om tijdig naar Borneo te kunnen
vertrekken. Ongewoon als de stammen van Centraal-Borneo zijn,
om koeliediensten te verrichten, hebben zij er hunne maatschappe-
lijke verhoudingen niet op ingericht, om in alle tijden van het jaar
hun eigen werk in den steek te laten en aan groote tochten te kunnen
deelnemen. Hiervoor moet men naar hun adat het einde van de
oogstfeesten afwachten, die in Mei of Juni worden gevierd.
Behalve dit zouden er voor de afdoende regeling van den tocht
nog heel wat besprekingen gehouden moeten worden, waarom ik
besloot eenige maanden weer onder mijne Kajans te gaan wonen
en deze uitgezochte gelegenheid te gebruiken, om mijne ethnologische
waarnemingen van mijn vorig verblijf onder hen aan te
vullen. E r schoten mij dus niet veel meer dan twee maanden over,
om de uitrusting der expeditie in orde te maken, maar, dank zij
de hulp van de Indische, zoowel civiele als militaire, autoriteiten,
tot welke ik mij daarvoor moest wenden, kwam alles op tijd
in orde en kon ik mij met mijn Javaanschen jongen op den laatsten
Februari 1897 inschepen op de boot naar Pontianak. Daar hunne