de pijltjes veroorzaakte wonden doodelijk te maken, wint men daar
van drie soorten planten; men onderscheidt scherp van elkaar twee
verschillende vergiften: het täsem en het ipoe. Het eerste werkt
minder snel en sterk dan het ipoe en is daarom veel minder gewild;
om het te verklagen kookt men de schors van Antiaris toxicaria
uit met water, na haar fijn geraspt te hebben; het uitgewrongen
vocht wordt daarop tot stroopdikte ingedampt en verhardt bij be-
koeling. Voor men het tasem kan aanwenden, rnoet het fljngewreven
en vermengd worden met de bladeren van gambir oetan (Euphor-
biaceae Sp.), waarvoor bijzondere plankjes met wrijfstokken be-
staan. Het täsemgift dragen de Kajans op verre jachttochten in
Vierkante mandjes aan den gordel mede, en hangen het in den
warmen rook van het v u n r, om de harde massa voor het gebruik
wat zacht te maken.
Ipoe is het sap uit de schors van twee verschillende planten, die
naar bladeren en vruchten te oordeelen, dicht bij elkaar staan en
alleen voorkomen in het brongebied van den Kapoewas en den Barito.
Aan den Boven-Mahäkam verkrijgen de stammen hun ipoe uit deze
streken, zelf bezitten zij slechts het täsem. De wijze van bereiding
van het ipoe is dezelfde als die van het täsem, maar voor het gebruik
behoeft het niet vermengd te worden; veelal draagt men het
met zieh in een stukje pisangblad gerold en maakt men de oppervlakte
zacht door er een stroom waterdamp tegen aan te laten komen. De
pijltjes strijkt men dan er längs en droogt de donkerbruine laag op
een afstand van het vuur. Een stroom waterdamp verschaft zieh een
man door water in een groenen bamboe aan de kook te brengen
en over het open gedeelte een trechtervormig gevouwen pisangblad
te plaatsen; de opening aan de pnnt laat de damp door, waar-
boven het stukje ipoe dan week gemaakt wordt.
Ook de werkende bestanddeelen van het ipoe schijnen vooral te
bestaan uit strychnine-achtige lichamen; ten minste naar ik eens zag aan
een hond, die door een pijltje vergiftigd was, maar niet doodelijk. Het
dier lag bij bewustzijn op zijde met de tong uit den bek en zooals
de snelle oppervlakkige ademhaling aanduidde, had hij ademnood.
Nu en dan kreeg hij spontaan convulsies, waarbij het geheele lichaam
zieh strekte, afgewisseld met meer tonische krampen. Stampte men
op het andere einde van de eenigszins losliggende plank van den
vloer, op welke hij lag, dan werden de convulsies zoo hevig, dat
het dier tot op de hoogte van { M. opsprong, De hond gaf daarbij
treen geluid van zieh.
De kennis van het verzamelen van ipoe is onder de Kajans zeer
weinig verbreid en ook de andere gezeten stammen zijn daarvan
weinig op de hoogte. Slechts de afstammelingen der zwervende
Poenans en Boekats onder hen zijn in staat, planten en vruchten
te verzamelen van de giftleverende boomen. Gedurende mijn eerste
verblijf gelukte het mij dit gedaan te krijgen van twee zonen van
Poenans, die onder de Kajans leefden, maar de collectie viel onge-
lukkig in handen, die er geen verder werk van maakten. Bij mijn
tweede verblijf vond ik de Poenans niet terug en zoo kon niemand
mij een tweede verzameling bezorgen. Aan den Mendalam onderscheidt
men de twee soorten, als ipoe tanah en ipoe äk a , welke
laatste naam duidt op den oorsprong uit een liaan (äka).
Het groote voordeel bij het jagen en krijg voeren met de blaas-
pijp bestaat daarin, dat men zonder het slachtoffer te verontrusten
verscheidene pijltjes kan afschieten tot er een treft. Overigens
zijn er vele nadeelen aan Verbünden, voonil bij wat grootere dieren ,-
voor welke de gemaakte wonde nooit doodelijk i s , terwijl het vergif
op hen niet onmiddellijk zoo sterk inwerkt, dat zij zieh niet meer
bewegen kunnen. Daardoor blijven zij krachtig genoeg om nog over
vrij groote afstanden te vluchten; een zeer groot bezwaar in de
dichte bosschen, waar de dik met bladen, takken en läge struiken
bedekte bodem het vinden van in de nabijheid gevallen wild reeds
zeer moeiljjk maakt. Op de juistheid van het schot werkt de licht-
heid van het pijltje zeer nadeelig, zoodat deze op een open terrein
bij wind bepaald gering wordt. Onder de gezeten Dajaks ont-
moette ik er nooit een, die bijzondere vaardigheid aan den dag
legde in het hanteeren van de blaaspijp; beter konden dit de Poenans;
maar voor zoover zij voor mij proeven aflegden, schoten zij
de pijltjes wel 40 ä 50 M., doch de richting liet nog al te wenschen
over en was niet te vergelijken bij de zekerheid van een geweerschot
met kogel. De mogelijkheid om vele pijltjes op een zelfde dier af
te geven en de weinige luchtstroomen in hunne bosschen, maken de