dag zelf was echter reeds een goed deel van het gezin van het hoofd
met de dajoengs vertrokken naar het veld, toen Akam Igau zelf
mij nog aan de praat hield en mij beloofde, later de boot van zijn
ondsten zoon ter beschikking te zullen stellen. Deze bleef echter uit
en daarop stapte ik in de boot, die de oudste dochter er heen
brengen zou. Zij had in het geheele huis van Tandjong Karangden
meesten invloed, telde.onder de voornaamste dajoengs en aan haar
vooral had ik de groote moeilijkheden te danken , die mij bij het onder-
zoeken naar meer intieme zaken van het Kajanleven voorkwamen.
Hoewel fanatiek, was Tipong Igau echter niet boosaardig, en hoe-
wel zij mijn medegaan allesbehalve scheen op prijs te stellen, ver-
zette zij er zieh toch niet tegen. Blijkbaar had zij ook reeds een
reden gevonden, om zieh met het geval wat te verzoenen, want
midden op de rivier riep een voorbijvarend Maleier haar plagend
to e , dat ik niet bij de plechtigheid hoorde, waarvoor zij dadelijk
het antwoord klaar h a d , dat ik Kajansch sprak en du3 onder de
Kajans hoorde.
Hoezeer het trouwens als een bijzonderheid door allen werd op-
gevat, bleek mp bij het terugkomen, toen een tot den Islam over-
gegane Kajan mij vroeg, of ik mede was geweest naar de overzijde.
Op mijn bevestigend antwoord greep hij mij zwijgend bij de hand,
glimlachte mij van terzijde toe en ging verder, als uitdrukking van
waardeering, dat ik het in de volksgunst reeds zoover gebracht had.
Gerustgesteld door die opname in den stam, besteeg ik met de
anderen den hoogen oever en bevond mij daar weldra op de loema
lali, het kleine rijstveld, dat dicht bij het huis aangelegd was, om
er de plechtigheden te kunnen verrichten. Daarnaast lagen kleine
stukjes van de andere gezinnen, die morgen zouden noegal.
Onder een afdak op vier palen hielden twee mannelijke en vier
vrouwelijke dajoengs zieh bezig met het in orde maken van alle
pemali, die dien morgen gebruikt zouden worden; de vrouwen rang-
schikten pisangbladen en allerlei voedsel tot kawits, terwijl de mannen
van vruchtboomenhout de bestanddeelen sneden van den pelale,
die moest worden opgericht. Dat duurde een geheelen tijd, gedurende
welken het meer profane gedeelte van het gezin , in de nabijheid zieh
meer met de behoeften der menschen bezighield door in groene
bamboes kleefrijst te koken en in andere kippen- en varkensvleesch,
dat uit het huis was medegebracht, even als het bloed. De jonge
jeugd was om deze lekkernijen ijverig in de weer, terwijl de oudere
jeugd in de schaduw van wat afgelegen boschjes, de behoefte van
lichaam en ziel onder zoeten minnekout vergat.
Yoor den op te richten pSlale bouwden twee mannen een dicht
pyramidevormig omhulsel van dik hout, waaromheen de oudste
dajoeng wat rijst zaaide en daarop de jongens en meisjes te voor-
schijn riep, om verder het geheele veld te bezaaien. Daarbij traden
de onderlinge sympathieen spoedig te voorschijn, want terwijl de
jonge mannen den pootstok hanteerden, voegde zieh achter ieder
van hen een jonge schoone, met wie zij schertsend hun deel van
de taak volbrachten.
Daarna waren de bamboes gedeeltelijk verkoold en was de inhoud
gaar, zoodat allen zieh aan een extra-maal te goed konden doen. Ik
moest echter eerst mijn deel van,het maal genuttigd hebben, wat ik ter
wille van de jongeren van het gezelschap zoo spoedig mogelijkvol-
bracht en kon mij toen verlustigen in het gezicht, hoe allen zichte
goed deden aan de staven kleefrijst uit de bamboes en aan het zoo
zeldzame varkens- en kippenvleesch. Na afloop vroeg mij Tipong of
ik niet naar huis wilde terugkeeren, daar nu alles was verricht,
maar niemand maakte toebereidselen om ook te gaan en zoo meende
ik nog verder een wissel op haar lankmoedigheid te moeten trekken
en verklaarde haar nog wat te willen blijven. Zij maakte toen van
den nood een deugd en haalde met de andere dajoengs een grooten
bak met kawits voor den dag en begon met er hier en daar eemge
op het veld in kleine bamboes neer te leggen, na ze voor den vorm
wat verwarmd te hebben in het vuur. Bij iedere plaats bleef zij met
de hoofdpriesteres eenigen tijd prevelen tot de geesten, waarvan
echter door het slaan op een gong niets te verstaan was.
Daarop volgde het oprichten van den pelale onder het pyramidevormig
omhulsel; vijf dajoengs knielden neer voor de opening van
het honten gebouwtje; de oudste nam uit een bak de gesneden
houtjes en plaatste die, zooals onder het hoofdstuk godsdienst be-
schreven is.
Er overheen zette hij nog een horizontaal afdak, dat tegelpkertijd