PIJJ/VERGIFTEN 135
soort van bamboe rasp aan de beurt, bestaande uit dünne reepjes
bamboe, die zoo naast elkaar aan twee touwtjes geregen zijn, dat
zij evenwijdig naast elkander, een scherpen kiezelhoudenden rand
naar binnen keeren. Deze scherpe randen omsluiten de bijna afgewerkte
blaaspijp en schüren, wanneer men ze een dag längs de buitenoppervlakte
heen en weer beweegt, er alle oneffenheden af. Tot
slot polijst men haar met dezelfde bladeren als de binnenzijde.
Alle blaaspijpen hebben een kanaal met ongeveer hetzelfde lumen,
alleen de lengte verschilt binnen beperkte grenzen. Yan hoorn,
tin of koper, maakt men aan de goede exemplaren dikwijls een
mondstuk en van boven dient een opstaand ijzeren staafje als richt-
middel voor den schütter. Bij het gebruik plaatst men op het
boveneinde een speerijzer, dat door zijn zwaarte dikwijls een onge-
wenschte buiging in het wTapen herstelt.
De pijltjes, welke met de blaaspijp geschoten worden, zijn zonder
uitzondering vergiftigd en verschillen in vorm naar het doel, waar-
voor zij gemaakt worden. De schacht wordt vervaardigd uit den
bladsteel van palmbladen , in den regel van den sagopalm.
Aan het achtereinde dragen zij een kegelvormig zeer licht stukje
hout, dat dient, om den pijl in het kanaal te doen sluiten, terwijl de
spits voor het dooden van kleine dieren wordt aangepunt, dan
gehard, door haar bij het vunr wat te verschroeien en vervolgens
bestreken met het gif, dat er als een zwart laagje op zit. Wanneer
men pijltjes wenscht voor groote dieren als herten en wilde varkens,
dan plaatst men in een gleuf van de schacht losse punten van
dünne plaatjes bamboe, het liefst echter van blik. Aan deze smeert
men dan eene dikkere laag van het vergif, dat te gelijkertijd de
spits in de schacht bevestigd houdt, maar niet zoo vast, of zij blijft
in de wonde steken, wanneer de weerhaken in de huid gedrongen
zijn. Ook ringt men de schacht wel eens om die gemakkelijk te
doen breken. In een goed voorzienen pijlkoker (telanga) zitten alle
pijltjes afzonderlpk in dünne bamboes gestoken, zoodat zij elkaar
niet beschädigen kunnen; door verschillende kleuren of door achterop
geschoven kraaltjes, onderscheidt men de pijltjes voor grootere en
kleinere dieren.
Het vergif, dat in Centraal-Borneo wordt gebruikt, om de door