voorgevoel, sloegen wij nu achter de Poenan-vrouw den Kate in ,
van welken uit zij ons op een anderen weg over den bergrug
voeren zou, die ons scheidde van het dal van den Banjoe, waar ons
kampement lag. Hoe ook, het gold een hoogte van een 300 M. over
te komen en vooral bij het bestijgen kwam mij de hiervoor vereischte
klauterpartij over naakte gladde rotsen in een stroompje over half
vergane boomen en de läge struiken niet gemakkelijker voor dan
de vorige weg. Eindelijk echter bereikten wij de bovenvlakte en
spoedden ons voort op het boschpad, dat hier onder zwaar geboomte
eene kalme wandeling aanbood, toen wij op een opengekapte ruimte
traden, een in voorbereiding verkeerend rijstveld der Bongan Dajäks.
Hier vertoonde zieh de grond in plaats van zacht en drassig als in
het bosch, onder de stralen der zon hard en kleiachtig, wat het
klimmen voor vermoeide beenen nog bezwarender maakte. Slechts
een eindje echter bleek voldoende, om ons boven op de hoogte te
brengen, waar wij na een weken lang verblijf in de benauwende
omgeving der bosschen, een schitterend uitzicht genoten over het
landschap in oostelijke richting. Voor dit genot was in mij ten
minste nog kracht genoeg over en met wellust weidde mijn blik
over de onduleerende boschvlakten, die de dalen van Boelit en
Banjoe vormden en op den achtergrond werden afgesloten door den
reusachtigen Terata, een Vierkanten vulkanischen klomp, die zijne
naakte wanden uit het alles bedekkende oerwoud meer dan 1000 M.
in de hoogte steekt.
Naast dezen in het noorden lag het p ad , dat ons voeren zou
naar het gebied van den Mahakam hetgeen men van den TSrata af
fraai moet kunnen overzien, maar, als zoovele bijzondere bergen
hier, beschermt het bijgeloof der voor eene bestijging onmisbare
omliggende stammen, ook dezen voor betreding door profane voeten,
en daar het bereiken van den Mahäkain hoofddoel der reis moest
blijven, meende ik voor een dergelijke onderneming geen längeren
tijd te mögen besteden, gaf haar dus op en met die gedachte zette
ik mijn wandeling weer voort, over omgehakte boomen loopende,
om de körte uitstekende boomstronken en den chaos der afgehakte
takken te vermijden. Spoedig verscheen de Maleier Adam, die zieh
voor deze gelegenheid in een blauw katoenen jas gestoken had,