I, 275.
De monding van den Boelit met een expeditie-prauw op den voorgrond.
scheiden malen ook door den stroom, waarbij mijn hond trouw
volgde, zonder zieh evenwel altijd staande te kunnen houden en
moest hij zwemmen, dan bereikte hij dikwijls vele tientallen meters
lager eerst den anderen oever. Even beneden Nanga Langau aten
wij op de plaats, waar Madang bet vorige jaar door onvoorzich-
tigbeid van een pradjoerit een kogel door zijn been gekregen had;
een ongeval, dat hem nu niet verhinderde onder de besten te
behooren, die zieh door hun ijver en werkkracht onderscheidden.
Boven deze plaats verbreedde zieh het dal, waardoor de Bongan
stroomde, en met een groote verlichting bemerkten wij dat aan de
rivier zelve, die ook haar eigenlijke bedding hier beter had kunnen
voltooien en nu kalm bijna zonder een rimpel te vertoonen haar
loop yervolgde onder een volkomen gewelf van de reusachtige
overhangende oeverboomen. Dubbel aangenaam aangedaan wegens
de tegenstelling met d e . schommelingen door het woelende water
en de worstelende Kajans, hadden wij nu weer oogen voor de
schoonheid der ons. omringende en overschaduwende natuur, en zoo
bereikte onze vloot, hoewel vrij laat, de monding van den Boelit,
welks batterij-achtige rotsen ik met voldoening weer begroette.
Wellicht van wege de schaarschte van geschikt hout voor het
opr.ichten van hutten, vermeden de Kajans de legerplaatsen der
vorige expeditie van 1894; wij voeren die dus voorbij en volgden
Sirang, die, ons in het ondiepe water vooruitloopende, naar boven
den weg wees.
Plotseling zagen wij hem zieh werpen op het een of ander in
het water en vervolgens ontspon zieh een worsteling nu eens
onder, dan weer nabij de oppervlakte, tot hij bij een rolsteenbank
vasten voet kreeg en een enormen visch boven het water kon
beuren, welken hij met zijn speer doorboord had. Het bijna een
meter lange dier werd hem echter spoedig te mächtig, waarom hij
de speer in den grond stak en een toegeschoten Kajah het met
een hevigen mandau-slag achter den kop afmaakte.
Voordat wij hem ’s avonds konden eten, moest er evenwel nog veel
gebeuren en in het nauwe riviertje, aan beide zijden door hooge
boomen omgeven, dreigde de avond reeds spoedig te vallen, wat
het bouwen onzer pondoks erg zou bemoeilijken.