Hoewel de volharding bewonderend, die noodig was om, na zulk
een vermoeienden tocht, den weg nog eens weer af te leggen,
zoo wanhoopte ik zonder hunne hulp goede tenten te kunnen
bouwen, maar mijn toeroepen hoorden zij niet, tot Akam Igau
niÜ gßrost stelde en zelf niet Akam Läsa en enkele jongeren aan
het werk toog. Zoo keerde ik terug, om te zien, boe mijne
reisgenooten het maakten na den marsch. Dat werd mij spoedig
duidelijk bij het terugkeeren naar de droge bedding yan den
Boelit, in welke ik beiden op hnn rüg vond liggen tnsschen
de gloeiende steenen in de middagzon. Met moeite gelukte
het mij, hen meer aan de kanten onder de schaduw te doen
plaats nemen tot de . tent gereed zou wezen, om hen op te
nemen. Mijne drie Javanen hadden hun eersten marsch gelukkio'
beter uitgehouden en konden helpen, voor ons allen wat ver-
kwikkends te bereiden en onze goederen zoo goed mogelijk in
en onder de tent te plaatsen. Zoodra dit geschied was. verdwenen
mijn beide Europeanen in hun klamboes en bleven dien dag verder
onzichtbaar.
Opwekkend deed de naaste toekomst zieh niet aan mij voor; wel zou
Demmenie spoedig genoeg weer opknappen, maar yoor von Berch-
t°ld vreesde ik een hevigen koortsaanval en die bleef ook niet uit;
dien nacht sliep hij siecht met onrustige droomen en den volgenden
dag, den 25™ Juli, bleef de temperatuur voortdurend boven 40°,
zoodat het meer dan tijd werd, ingrijpende maatregelen daartegen
te nemen. Bij zijne hevige koortsaanvallen op Lombok, had de
patient echter geen medieijnen kunnen binnenhouden en hier begon
hij reeds met het teruggeven eener morfine-oplossing, zoodat onder-
huidsche chinine-injecties, waarmede ik hem vroeger ook uit zijn
bewusteloosheid had bijgebracht, het eenige middel bleken te wezen.
Daar kwam nog b ij, Aat een langdurig ziek zijn, dat een der onzen
te zwak voor vervoer over land zou maken, op deze plaats, waar
wij te water vöör- noch achteruit konden, voor ons allen bij de
betrekkelijk beperkte hoeveelheid levensmiddelen zeer bedenkelijke
gevolgen moest hebben. Alzoo kreeg hij ’s avonds eene onderhuidsche
injectie van gram murias chinini in oplossing, waarbij mijne
bruine assistenten en de toeschouwers erg leeljjke gezichten trokken,
Bong An d a jAk s . 291
toen het nog al pijn bleek te doen. Maar gelukkig hielp deze dosis ;
de lijder gevoelde zieh den volgenden dag veel beter, had geen
last van de hoeveelheid chinine en zoo kostte het mij niet te veel
overwinning op mijzelf, om de inspuiting ’s avonds te herhalen ,
omdat de temperatuur dien dag weer steeg van bijna normaal tot
bij de 39°. Den 2 7 st™ ’s morgens gaf de thermometer geheel normale
hoogte der lichaamstemperatuur aan en, bij de afwezigheid van
verschijnselen van chinine-intoxicatie, belette ik haar met een derde
onderhuidsche dosis van 1 gr. dien dag en voor het vervolg weer te
stijgen. Deze gr. murias chinini in oplossing veroorzaakte hier
slechts wat oorensuizen en lichtheid in ’t hoofd, maar redde den
patient en ons gelukkig van groote moeielijkheden.
De beide eerste dagen van ons verblijf hier gebruikten de Kajans
om mijne goederen alle naar ons kampement te brengen, en aan-
gezien er voorloopig van voorttrekken met von Berchtold nog geen
sprake wezen kon, zoo besloten wij, dat de goederen bij gedeelten
vooruit zouden gebracht worden en dat wij Europeanen later zouden
volgen.
Den 2 7 st™ echter meenden de Kajans een vrijen dag te mögen
nemen, waar iets voor te zeggen viel na zooveel dagen harden
arbeid en met hetzelfde in het vooruitzicht. Hun wijze van han-
delen, om gedeeltelijk zonder mijn voorkennis het bosch in te
trekken, beviel mij echter niet erg en ik kon niet nalaten, Akam
Igau mijne verontwaardiging daärover mede te deelen. Hij verhaalde
daarop, hoe de Bongan Dajaks aan den Boven-Boelit dezen met
toeba zouden afvisschen en de zijnen daardoor niet te houden waren
geweest.
Zij hoorden van dit feest van de Bongan Dajaks, die sedert twee
dagen in ons kampement een bezoek brachten. Het waren eigen-
aardige sehepsels; de mannen lange, magere, maar sterk gespierde
gestalten, de vrouwen daarentegen klein, tenger en siecht gevoed.
Allen bijna waren behept met ioesoeng en onder hen kwamen velen
tot mij met zeer ver gevorderde vormën van syphilis.
Hun kleeding en tatouage geleken op die van den Boien-Mahä-
kam, terwijl hun bewapening vooral uit blaaspijp en zwaard be-
stond. Zij verbouwen wat rijst, maar leven daarnaast van de op