2 7 9* DE BONGAN.
elkaar door het bulderen van het water heen verstaanbaar te maken.
oo liet het schouwspel aan levendigheid en belangwekkende oogen-
bhkken mets te wenschen over en, hoewel het overtrekken van den
Goeroeng Delapan eenige uren duurde, dacht ik geen oogenblik aan
vervelmg boven op mijn steen; alleen, toen wij alles zonder verlies
boven zagen en Akam Igau mij dat met een zekere voldoening in
zijn stem kwam verteilen, kreeg ik een dubbel vertrouwen in de
hnlp van mijn onmisbaar escorte.
Tot bij den Bongan behield de stroom zijn onstuimig karakter
en zeker yerleende het ons allen een gevoel van verlichting, toen
de booten afscheid namen van den Kapoewas en de aan de monding
kalme wateren van de linker bijrivier den Bongan invoeren, waar
de Kajans onzen njstvoorraad een eindweegs verder onder kadjang-
matten hadden opgeslagen. Trouwens er bestond alle reden tot te-
vredenheid, want ondanks de drie dagen gedwongen rust, waren de
gewoonlijk aangenomen tien dagen voor een reis van Poetoes Sibau
naar den Bongan, niet overschreden.
Den 13“ Jnli besloten de Kajans te beproeven onze rijst eerst
voornit te brengen tot Nanga Boelit, om de kleine hoeveelheid
water , die m den Bongan stroomde, en bij hun goedvinden legde
ik mij gaarne neder. Die dag werd de eerste, waarop ik mij op het
verzamelen van steenen uit het Kapoewas-stroomgebied toelegde,
volgens aanvragen van Professor Molengraaff, die zijne medege-
brachte steenen van die punten, bij nader onderzoek in Kederland
als bijzonder belangrijk had leeren kennen.
Ik had de voldoening even boven den G. Delapan van een rots
verscheidene stukken met fossielen te kunnen verzamelen en begon
tevens de rolsteenen van de bank voor ons kampement te bestu-
deeren. Deze waren hier en daar reeds zoo groot geworden, dat
een man met moeite sommige kon opheffen en dat de möker voor
het bekijken zijn diensten moest verrichten. Allermerkwaardigst
kwam het ook nog bij deze groote stukken uit, dat het water op
alle steenen van een bank niet alleen zijn slijpende, maar ook zijn
richtende kracht uitoefende. Hoe hooger wij de rivier opvoeren,
des te grooter waren de steenen, die de rolsteenbanken samenstelden
en in het algemeen behielden alle een in eene richting afgeplatten
PI. XXXVI.