wat mijn kok-jongen Midan meende noodig te hebben, om mij in
eene omgeving zonder toko’s of pasars een goeden maaltijd toe te
bereiden. Daar hij daarvan het best op de hoogte moest wezen,
bleef dit aan zijne zorgen toevertrouwd en kon ik mij verdiepen in
de vraag, hoe verder te komen.
Door den opstand aan den Mëlawi had het bestuur alle beschik-
bare transportmiddelen moeten inhuren, om de troepen van Pon-
tianak naar boven te brengen en sedert nam het opvoeren der
victualiën de Chineesche stoombootjes in beslag. Yandaar dat de
stoombootdienst, die vrij regelmatig de verbinding met de boven-
rivier onderhondt en tot Boenoet doorgaat, geheel was opgeheven,
terwijl de beide gouvernementsbooten, de „Karimata” van den resident
en de „ Po en an” van den contrôleur van den Boven-Kapoewas
evenzoo aan den Mëlawi werden vastgehouden. Er bestond echter
gegronde hoop, dat een dezer twee eerlang met berichten zou af-
komen, zoodat ik mij gereed maakte, om zoo noodig onmiddellijk
te kunnen vertrekken, maar mij onder de hand wijdde aan mijne
kennissen van vroeger, van welke er verscheidene in de paar jaren
van onze scheiding heel wat hadden doorleefd en lang niet altijd
tot hun voordeel.
Ook de in Sambas verblijvenden kwarnen op het tapijt, waar
eenigen nog een strijd voerden tegen het mislukken van een reeks
landbouwondernemingen, wier bestaan en ondergang de belang-
wekkende zijde van mijn verblijf daar hadden uitgemaakt.
Sedert mijn laatste logies had het hôtel ook het wisselende van
alle aardsche dingen ondervonden, maar er gelukkig niet bij verloren.
De vorige eigenaar, die, hoewel wat bruin, op echt Hollandsehe
wijze bij iederen inwoner van het plaatsje bekend was onder den
naam van P ie t, had zieh meer laten gelegen liggen aan zijn voor-
deeligen handel in orang-oetans en orchideeën dan aan het drijven
van het hôtel, zoodat dit volgens de kenners van Indische logeer-
gelegenheden wel wat leed onder die belangstelling en werkzaam-
heid op zoologisch en botanisch gebied.
Of dat speien voor tusschenpersoon tusschen de Europeesche weten-
schap en liefhebberij en de Dajaks van het binnenland op den duur
minder beviel, of dat een wenk van den resident, die door het
gouvernementssubsidie invloed had op het beheer van het logement,
daartoe het zijne had bijgedragen, bleek mij in die dagen uit de
kroniek van de plaats niet, maar zeker was het, dat Piet aan de
overzijde van de rivier zat in een nieuw opgerichte oliefabriek en
dat wij beter dan vroeger en op reiner tafel te eten kregen, dan
mijne herinneringen mij dat voortooverden.
De meerdere beweging, met welke de Europeesche industrie
Pontianak uit zijn slaap dreigde te wekken, had echter nog niet
geleid tot ingrijpende en hoogst noodige verbeteringen aan het ge-
bouw, dat op ßorneö’sche wijze van hout en op Pontianaksche op
palen boven den modderpoel van den oever was opgetrokken en
blijkbaar met een goed deel van de plaats in verzakking verkeerde.
In deze beweging naar beneden had de grintweg, die voordehuizen
längs den oever liep, het record, want volgens de verbalen moest
die ieder jaar minstens een halven meter worden opgehoogd, om
niet meer dan enkele malen in ’t jaar onder de bruine wateren van
den Kapoewas te verdwijnen en aan de krokodillen voor jachtveld
te dienen, waarvan verscheidene menschen en honden reeds het
slachtoffer moeten geworden zijn.
De gelegenheid naar boven liet niet lang op zieh wachten, want
het jacht van den resident, de „Karimata” kwam den 6den Maart
met berichten van boven en daar het gouvernementsbesluit, de
expeditie betreffende, mij en mijne bagage tot gouvernementsgoed
promoveerde, zoo kon ik den volgenden dag mede terug naar boven,
wel slechts tot Sintang, maar de kans om verder te komen, was
daar grooter dan in Pontianak.
7 Maart nam ik dus afscheid met den stillen wensch, dat de
westkust mij vooreerst niet zou terugzien. Op de rivier herhaalde
zieh nu het tooneel van eenige dagen geleden, alleen de oevers
werden weer spoediger eentoniger, omdat de nipah verdween, die
niet verder groeit dan tot waar het water brak is , tot even voorbij
Pontianak.
Op de breede, kalme stroomen heeft men weinig afleiding; de
stoomboot verjaagt alles wat van krokodillen en apen zieh anders
nog wel eens zou vertoonen en de boschrand is te ver af, om dien
op zijn rechte waarde te schatten. Nu vertoont hij zieh als een