water of iets anders, dat het scherpe oog van den visscher tre ft,
buit doet verwachten. Zoowel in heldere nachten bij maanlicht, als
over dag is het werpnet in gebruik , in donkere weet men zieh te
helpen met den serapang.
Daarvoor heeft men echter de hulp noodig van licht, dat de
visschen aanlokt en ze zichtbaar maakt. Bij deze visscherij is het
vooral op groote exemplaren gemunt; men laat zieh dan met twee
of drie in alle stilte de rivier afdrijven, vöör in de boot de tapong
liroei houdende, het plankje, waaronder de harspit, damat liroei,
brandt, welke zoo den. visschen den niet hindert. Aan het plankje
dient een greep, tagin, om het vast te houden. Worden visschen
zichtbaar, dan tracht de man ze met den serapang te spietsen.
Puiken worden vooral bij hoogwater geplaatst daar, waarheen de
visch vlucht tegen den feilen stroom. Zij hebben den gewonen
Maleischen vorm, behalve eene so o rt, die de gedaante heeft van
een rond vogelkooitje met een ronde opening er in. Daarin steekt een
aan eene zijde gesloten bamboe met ronde opening van boven, in welke
men als lökspijs gekookte rijst legt, wäardoor de kleine vischjes
worden overgehaald door den bamboe in het kooitje te zwemmen.
Naar elkaar toegebogen twijgjes in het open einde van den bamboe
beletten niet het zwemmen in , maar wel nit het kooitje. .
Ook de hikup, een in cirkelvorm gebogen rotan van '/2 M.
middellijn, waarin een touwnetje is uitgespannen, wendt men vooral
bij hoog water aan , om tusschen het oevergras de daarin gevluchte
vischjes te vangen. Evenals het vorige is dit instrnment vooral in
gebruik bij vrouwen en kinderen.
Hoewel de Kajans ook de voorkenr geven aan groote visch,
zijn zij toeh niet zeer kieskenrig en eten tot de kleinste visschen
to e , welke tevens als olfermiddel een nitgebreide toepassing vinden.
Men eet bij de rijst de visch in den regel gekookt in water of wel
inen roostert ze boven het vnur; bakken is, evenals voor andere
spijzen, ook voor dit voedingsmiddel onbekend, hoewel het daarvoor
bruikbare tengkawang-vet veel yoorkomt en ook gegeten wordt als
bijspijs. Aangezien zont ook aan den Mendalam zeer duur is , worden
grootere hoeveelheden gevangen visch door rooken en drogen boven
v.uur voor langdurig gebruik geschikt gemaakt.
Terwijl bij bovengenoemde wijze slechts enkele personen betrok-
ken zijn, is het visschen met toeba of vischvergif en dat op den
tapa eene aangelegenheid van een of meer huizen.
De tapa is een groote, donkerbruin geklenrde visch, die tot 1
M. lang wordt en een zeer breeden, platten kop bezit met een
wijd gapenden muil, gewapend. met vele rijen scherpe tanden. Om-
streeks de maand Augustus trekt deze visch uit den hoofdstroom
de kleine riviertjes op , om daar kuit te schieten, welk oogenblik
de Eajans afwachten, om achter de soms groote scholen der visschen
het riviertje afrte sluiten met een hekwerk.
Dit kwam voor gedurende mijn eerste verblijf te Tandjong Karang,
toen het een der mannen van Tandjong Koeda gelukte de visschen
op te sluiten in den Samoes-, een rechter zijriviertje van den Mendalam.
Den eersten dag hadden onze naburen boven , de huisge-
nooten van den gelukkige, het recht zooveel van de'visschen te
vangen, als zij wenschten, den volgenden zouden wij ons opmaken
tot dat feest. Men had ook mij uitgenoodigd tot medegaan en
gewapend met mijn onafscheidelijken wandelstok en dito revolver
nam ik ’s morgens vroeg in het smalle schuitje plaats, hield mij
zeer rüstig, om de- slechts eenige c. M. boven water uitstekende
boorden er niet onder te doen geräken en, voortgeboomd door twee
jonge: Kajans, ging het snel de Mendalam op.
De Samoes mondt beneden u it, maar het eigenlijke jachtterrein
bevond zieh in den bovenloop van het riviertje, zoodat wij, om
het tijdig te bereiken eerst een eindweegs een ander zijriviertje
opvoeren en daarna over land gingen. Een paar honderd passen
geleek het op land, hoewel de weg volgens Dajaksche gewoonte
meer over liggende boomen liep dan over den met gras en struiken
bedekten bodem.
Er was mij echter eene verrassing bereid, want de boomen vorm-
den al spoedig de eenige begaanbare plaats, terwijl ze niet als ge-
woonlijk van takken ontdaan op den grond lagen,, maar over elkaar
lagen in een richting en wel zoo, dat ze van 1 tot 4 M. en
soms van meer, boven de aarde den weg vormden.
Deze leidde namelijk naar vroegere rijstvelden door een dicht
bosch, dat in den natten tjjd zeer moerassig moest wezen endaarom