oogenblik a a n , om weer yooruit te stoomen, maar toen wij ons
na eene scherpe wending voör de 40 M. breede opening in den
groenen muur bevonden, was het door de scbroef opgewoelde water
reeds verraderlijk modderig van kleur. Het hield er echter om, of
wij hier 12 uur zouden moeten wachten of niet, en dat gaf den
doorslag, om te probeeren, of ons bootje even goed door den modder
als door het water ging. Met volle kracht begon de machine nu
de schroef door het water te drijven, zoodat de boot het kalme
oppervlak in twee hooge golven van elkaar sueed. Die dartelheid
duurde echter niet lang, want een volgend oogenblik voelden wij
de kiel door eene deegachtige massa schuiven, onze snelheid sterk
verminderen, waarna eene onverwachte wending ons met het ge-
heele voorschip recht in de nipah van den oever voerde. Hoewel
dit minder de bedoeling der beweging geweest was, bracht het
echter geen moeilijkheden mede, want van een oever bleek ook al
even weinig sprake te wezen als van een kust, zoodat de boot,
die geheel over de modderbank geschoven was, door eenige omge-
keerde slagen van de schroef spoedig weer in ’t midden van den
Koeboe dreef en zieh met een körten draai landwaarts kon wenden.
In de nauwe rivier verdween het eentonige van de groene oevers,
in welke zieh nu de tallooze verscheidenheden van een tropischen
plantengroei begonnen te vertoonen, terwijl de vedervormige palm-
bladen van de nipah (Nipah fructicans) aan weerszijden een licht-
groenen rand vormden onder längs het donkere geboomte. Behalve
de omgeving hielden ook de bewegingen van de boot onze belang-
stelling gaaiide, want het vaarwater kronkelde sterk en werd hier
en daar erg nauw, zoodat slechts het krachtige stuurtoestel van de
korte boot het volgen van dezen weg mogelijk maakte. Op enkele
plaatsen moesten wij op het dek uit den weg gaan voor de takken
der boomen, onder welke wij doorvoeren, om voldoende te kunnen
wenden. Een paar nren brachten ons evenwel in een breederen
riviertak, waar zieh met den vasten grond ook sporen van cultuur
vertoonden. Klapperboomen staken hunne vederkronen boven de Jage
oeverboomen u it, terwijl voor ingewijden een enkel voetpad den weg
toonde naar Maleische woningen, die ouder gewoonte zorgvuldig
achter den besehermenden rand der oeverboomen verborgen lao-en.
Eerst later verscheen er ook een enkele Maleier op het water-
vlak in een lang smal bootje, dat onder het oevergeboomte voort-
gepagaaid, om den stroom te vermijden, nauwelrjks boven het
water scheen uit te steken. Van grootere vaartuigen, met een dak
voorzien tegen zon en regen, zagen wij slechts een zieh langzaam
voortbewegen door de inspanning van een viertal roeiers, die even-
zoovele riemen hanteerden.
Het land bleek hier ingenomen door talrijke klappertuinen, den
rijkdom dezer streek, welker bewoners minder schuw schenen te
wezen; zij woonden niet meer verborgen en de talrijke jeugd bij
de groepen woningen geraakte door het verschijnen van de stoom-
boot in vroolijke opgewondenheid.
Alle bootjes, die bij de hand waren, staken van wal, beladen
met kleine roeiers, die in paradijs-costuum met handen, stokken
en pagaaien in ’t midden trachtten te komen, waar de golven van
de stoomboot hun uiterst ranke vaartuigjes een paar maal op en
neer bewogen, tot zij vol water omsloegen. Dan spartelde de bruine
bemanning in de rivier onder vroolijk gejuich, keerde de boot weer
om, en wipte er na eenige händige schommelingen, om het water
er uit te verwijderen, weer in. Enkele slagen met de opgevischte
roeiriemen brachten hen weer aan w al, en uit was de pret.
Tegen den middag den hoofdstroom naderende kreeg het water-
vlak een breedte als slechts de trotsche stroomen van Borneo vertoonen
, van welker eenen oever de menschen op den anderen dik-
wijls niet zijn te onderscheiden. Hier was weer geen menschelijk
wezen op de spiegelende vlakte te bespeuren, tot wij Pontianak
naderden, de hoofdplaats van Borneo’s Westkust, waar de vorige
Sultan onder de Indische vorsten een grooten roep van heiligheid
bezat. Zijn zoon volgde hem eenige jaren geleden in de regeering
op, doch deze. heeft het aanzien van zijn naam slechts onder de
Dajaks van het binnenland behouden.
Het werd nu levendig aan de oevers, de huizen stonden in groepen
dicht bij elkaar, die vooral aan den linker-oever spoedig samen-
vloeiden tot een lange Maleische lcampoeng. Naar hun wijze van
bouwen te oordeelen, hadden de Maleiers ook hier het begrip van
vasten wal nog niet kunnen vatten, want van den zichtbaren oever