Tipong Igau en een zekere Oeniang slaagden daarin. Oesoen had
een bijzondere roi en moest met een speerijzer al dansende de be-
weging namaken, alsof zij den lasa daarmede als met een hefboom
wilde oplichten. Tipong daarentegen volvoerde een kalmen dans
met bevallige bewegingen, die de broewa van het offer uitnoodig-
den opwaarts te gaan. Hare corpulente gedaante bewoog zieh
daarbij met een bewonderenswaardige lenigheid, waaraan de anderen
met günstiger vormen in de verte niet nabijkwamen. Deze sprongen
en huppelden onbeholpen om den lasa heen en slaagden er slechts
enkele oogenblikken in , beteekenis in hare bewegingen te leggen.
Behalve het opdragen van de voorwerpen op den lasa lag ook dat
der varkens in de bedoeling en sommige priesteressen verleidde dit
tôt het geven van allerzonderlingste vertooningen. Terwijl Tipong
als het wäre iets van de dichtbij liggende dieren opnam en dit met
enkele bewegingen in de hoogte dreef, meenden anderen, dat ook
het meer stoffelijke er bij behoorde, gingen huppelende met de strijd-
muts op naar de varkens, namen het kleinste bij de achterpooten
op en brachten het gillende dier met inspanning van alle krachten
in danspas naar den lasa en terug. Tegen het einde liet ook Tipong
zieh tot eenige opgewondenheid vervoeren, schudde een paar malen
aan den lasa, om den broewa te doen stijgen en steeg daarna op
het hekwerk zelf en bewoog het met alle macht heen en weer.
Over het algemeen waren de bewegingen veel sterker dan bij het
dansen van de Javanen en eischten een groote krachtsinspanning,
in welke de oude Oesoen op dezen dag wonderen deed.
Na de priesteressen volgden jonge mannen en vrouwen, die onder
hetzelfde gezang van den vorigen dag den dans kalmer om den lasa
voortzetten, wat tot den avond aanhield. Men had zieh nu bij uit-
stek fraai uitgedoscht, de mannen vooral met bijzonder mooien
hoofddoek en lendedoek benevens een soort sëlendang en bandoulière
om de schouders. De vrouwen droegen eveneens een selendang,
maar met losse einden van voren en van achteren afhangende, terwijl
het doek zoo geplooid was in het midden, dat het onder den
linkerarm doorging en twee plooien boven den rechter waren aan
elkaar genaaid. Vooral zijden doeken met gouden figuren waren
hiervoor in den smaak, terwijl onder den bovenband van den rok
een stuk zilver passement was aangebracht. Bijna allen bleken nu
ook ivoren armringen en vingerringen te bezitten. Behalve dit had-
den velen hare wenkbrauwen en oogharen voor deze feestelijkheid
uitgetrokken. '
Even voor het donker werd, slachtten de mannen de varkens, welke
hier gekeeld werden en dien men niet den hals afsneed als bjj de
Oeloe-Ajars. Ook hier scheen men echter niet te houden van het
geschreeuw der dieren; men had hun niet alleen den bek dicht gebonden
maar hield dien bovendien nog dicht. De oudste kleinzoon van het
hoofd moest bij dat dooden voorgaan; hij kreeg het mes in de hand,
dat daarna door een anderen man werd gehanteerd. Ook voor de
woningen der jonge kinderen werden de offers afgemaakt en daarop
met een dwarse snede over den buik geopend, om aan de onder-
vlakte van den lever te zien, of de kleur günstig of licht, dan wel
ongunstig of donker was.
Op dezelfde plaats werden de dieren ontdaan van hunne hären
door ze te schroeien in hoogvlammende vuren, bij welke ook verder
het uitweiden en afhakken geschiedde, wat op de inmiddels duister
geworden galerij aanleiding gaf tot zeer fantastische tafereelen.
Dien nacht mochten mannen noch vrouwen slapen, ondanks het
vermoeiende van den dag, die den 29en niet minder inspanning
eischte. Het was toen „aron oeting” (varken), waarop vooral van
het varkensvleesch gesmuld werd met pakjes kleefrijst, die men
vanwege het hoofd des morgens in groote ijzeren pannen geko.okt
had beneden in de vrije lucht. Het tekok duurde dien morgen bijzonder
lang, tot de moeders met hare nieuw benaamde kinderen
reeds haar rondgaan door de andere woningen begonnen waren.
Het kind werd daarbij door een meisje op den rüg in den hawat
gedragen, rijk uitgedost onder den haoeng la li; terwijl de moeder
in fraaie kleeren de beide gewijde bamboes met water en de klapper
droeg voor het mela van het kind in de woning van het hoofd en
vervolgens in ieder der andere woningen.
Uit de amin aja, die van het hoofd, ging een geheele rij van
kinderen rond, eerst weer de beide kleinzonen en daarachter de
jongste ljjfeigenen met de moeders. Wel waren de eersten reeds te
oud, maar als zonen van hoofden moesten zij verscheiden jaren