De 8ste dag was voor de Kajanmagen een bijzondere, toen had
opnieuw een feestmaal plaats, waarvan de geliefde kleefrijst den
lioofdschotel vormde. Den daarop volgenden hadden de vrouwen
een groote drukte met het verzamelen van allerlei eetbare bladen,
uit bunne kleine, tegen de varkens zwaar omheinde tuintjes bij bet
huis en van de ladangs. Als altijd bij godsdienstfeesten, dienden
groene bamboes, om deze bladen met water te koken, met welk
vocbt zij tegen den avond naar de overzijde togen, om er de aarde
van de loema lali mede te besproeien. De geledigde bamboes werden
platgeslagen en naast de pelale nedergelegd.
De tweede pongan was meer in ’t bijzonder gewijd aan bet masker-
spel, maar bet werd vrij la a t, voor men er mede aanving. Eerst tegen
den avond begonnen de bewoners van bet buis, waaronder een scbaar
van kinderen, zicb te verzamelen voor de amin van het hoofd in
de galerij en zöchten zicb een plaatsje u it, om goed te kunnen zien,
wat er komen zou. Dit vertoonde zieh bet eerst in den vorm van
eenige in een groene massa van pisangbladen veranderde mannengestalten
met houten masker en strijdmuts, welke zwijgende op de
maat der gongs dansen uitvoerden met bewegingen als het tandakken
der Javanen. Na ben volgden meer dergelijke, waarvan een paar
op groteske wijze krijgsdansen nabootsten, wat hen door de hinder-
lijke massa bladeren spoedig vermoeide. In tegenstelling met den
eigenlijken krijgsdans, lieten de mannen hierbij geen kreten bij groo-
tere sprongen weerklinken.
Het was onder deze vertooning reeds vrij donker geworden, toen
dit kalme tooneel werd afgewisseld met een opgewonden voorstelling
van een varkensjaebt. Een man had daarvoor een varkenskop als
masker gesneden, een paar doeken omgewonden en zag er door de
goed nagebootste bewegingen en geluiden vrij varkensachtig uit.
Een paar jongeren deden dienst als honden, die den ouden ever tot
staan gebracht badden en met aanvallen, terugwijken en janken een
leven als een oordeel maakten in de vrij nauwe en donkere ruimte De
anders vrij kalme omstanders namen in het lot van den „bawoei’’
een levendig aandeel en gedurende een körte poos heerschte er
önder de menigte een vroolijke verwarring, welke het varken door
zijsprongen tusschen de vrouwelijke jeugd, zijn best deed te vermeerderen.
Ondanks de vele kinderen en de woestbeid van het tooneel,
was er geen kwestie van angst of schrik onder de kleine toeschou-
wers. Uit aller mond klonk mij een luiden en fijnen schaterlach
tegen, waar in eene Europeesche omgeving zeker reeds lang een
algemeene vluebt van de jongeren zou bebben plaats gehad. En
toch wordt zoo iets slechts eens per jaar vertoond en moesten vele
kleinen bet voor het eerst bewust bijwonen. Eene obscene voorstelling
van een man, die het vooral op de vrouwen begrepen scheen
te hebben, vormde den overgang tot bet optreden van de jonge meisjes
met haar hoedo adjät.
Des middags had P a ja , de tweede doebter van Akam Ig au , mij
dit reeds met-veel gratie vertoond, maar zij had toen slechts een barer
vriendinnen kunnen overbalen, het mij bij daglicht goed te laten
zien. Nu traden er een acbttal op, allen op gelijksoortige wijze uit-
gedosebt, wat bjj de enkele ontstoken barspit niet nauwkeurig te
ondersebeiden was. Bijzonder duidelijk echter bleek ook hierbij, boe
groot bet verscbil is onder de deelneemsters in het talent van dansen.
Bij de zachte tonen van een soort mondharmonica, die een der omstanders
bespeelde, voerden allen achter elkaar langzaam voort-
schrijdende danspassen u it, begeleid met bewegingen der armen.
Slechts twee of drie barer echter bleken te begrijpen, wat zij deden
en voerden voor iemand, die gewend is Indische dansen te zien,
aangename bewegingen uit, terwijl de anderen daarentegen met on-
verstaanbare en hoekige bewegingen maar medeliepen.
Met den laatsten pongan sloot de zaaitijd van de rijst en leidde
men tegelijkertijd dien van bet wieden in , waarvoor wij uit de woning
van het hoofd, met eenige dajoengs weer naar de loema lali overstaken.
Daar werden weer kawits gemaakt als vroeger en , onder het
prevelen in oud Kajansch en het rammelend geluid van den gong
na het openen van den pelale, bij die van het noegal gevoegd, welke
nu verdroogd nederlagen. Onderwijl had de oudste priesteres Oesoen
met een van een kawit voorzien wiedijzer de ruimte om den pelale
gewied, waarna de anderen van het gezelschap hetzelfde deden op
het andere gedeelte van het veld. Het onderging daarna uog eene
besproeiing met een aftreksel van eetbare blaren, de bamboes werden
platgeslagen bij de andere gevoegd en nadat de hawats der kin