waarop dat jaar hun rijst zou verbouwd worden. Het njaho of
vogelzoeken voor onzen tocht geschiedde trouwens slechts door
enkele deelnemers onder een mantri, in wien Igau veel vertrouwen
had. Buitendien had deze de voorzorg genomen, om, in onderschei-
ding yan andere tochten, hoofdzakelijk volwassen mannen mede te
nemen, welke voor een zoo langdurige afwezigheid heel wat maat-
regelen te nemen hadden, om de achterblijvenden voor den rijst-
bouw bulp en raad te verschaffen.
Een dag of acht na mijn vertrek uit den Mendalam kreeg ik
bezoek van Akam Läsa en Joeng, welke zieh bezwaard achtten
niet hetzelfde te verdienen als Akam Igau.
Van den beginne af had ik den laatste als hoofd aangewezen
en met aan de anderen gevraagd om mede te gaan; ik begreep
echter, dat het voor Akam Läsa moeilijk moest zijn, om tegen
dezelfde belooning als zijne ondergeschikten mij te vergezellen en
vond hem als een zeer redelijk man dan ook tevreden, toen hij 1
dollar per dag kreeg. Joeng stelde zieh nu voor het eerst aan mij
voor, hij behoorde niet tot een voorname hoofdenfamilie en zag er
nog zeer jong uit; alle redenen om hem niet te doen deelen in
het voorrecht van Akam Läsa, hetgeen gelukkig de goedkeuring
der anderen wegdroeg.
Druk bezig met het in orde brengen van onze bagages in licht
te vervoeren pakken, verraste ons het bericht van de aankomst
bij Igau van twintig ’Ma Soelings van den Mahäkam, die al spoedig
bij mij werden gebracht voor eene introductie bij den contrôleur,
van welken zij een pas wenschten, om den Kapoewas af tekunnen
zakken voor het innen van een schuld aan den Embalau. Eerst
had ik gedacht aan de mogelijkheid, dat zij van daar kwamen om
inlichtingen over onzen tocht in te winnen; zij brachten in ieder
geval geene ongunstige berichten mede, want weldra wisten Maleiers
van den Mendalam körnende te verhalen, dat alle Kajans op het
punt stonden, om van hunne huizen te vertrekken.
Onderwijl hadden wij ook niet stilgezeten en de overtuiging, dat
het verderop niet mogelijk zou wezen, iets te koopen, scherpte
onze gedachten, om aan al het noodige te denken. Wat nog
ontbrak of door het verbruik aan den Mendalam aanvulling eischte,
konden de Chineesche en Maleische kooplieden leveren, die vooraf
van verschillende goederen in Boenoet eene extra-hoeveelheid hadden
ingekocht. Gelukkig voorkwam hunne onderlinge concurrentie, dat
zij mij door de afgelegenheid van de plaats in handen kregen en
vond ik hen zelfs zeer happig op een bestelling van doek, kralen,
Bahau-sieraden en huishoudelijke artikelen. Daarbij begrepen zij
spoedig, dat mijn veelvuldig verblijf op Poetoes Sibau een schro-
melijk overvragen nutteloos maakte en daardoor liep onze handel
vlug af. Door de kleine voorraden moest ik van den een dit en
van den ander dat koopen, terwijl het mij speet van sommige
artikelen niet een grooteren voorraad te vinden.
Hoewel niet geheel op de hoogte van de omstandigheden aan
den Mahäkam, leerden mij de inlichtingen toch wel, dat allerhande
ruilartikelen er veel meer waard zouden wezen dan geld, en dat
zij in ieder geval veel meer bruikbaar zouden blijken. Yandaar dat
rood, wit en donker blauw katoen, rood, geel en groen flanel of
vilt en kralen mijn hoofdvoorraad moesten uitmaken, om ons van
het noodige voedsel enz. ginds te voorzien.
Dank zij de stoombootvaart, bleken de prijzen niet veel hooger
dan in Pontianak en brachten de Chineezen mij gaarne zwart katoen
voor twee dollar het pak, een stuk wit van 24 yarda voor 2.5 ä
3 dollar. Kralen verkochten zij bij het gewicht naar de kwaliteit
tusschen 2 en 5 dollar, maar sommige zeer gewilde soorten waren
niet voorhanden. Daar mij dit reeds vroeger bij mijn aankomst
opviel, maakte ik gebruik van de hulpvaardigheid van de civiele
autoriteiten op Pontianak, om er voor een 100 dollar van daar te
laten komen en kreeg zoo een voorraad kralen, zonder welken ik
het onmogelijk lang aan den Mahäkam uit had kunnen houden.
Ook onder de producten van inlandsche nijverheid kwamen nuttige
zaken voor, in de eerste plaats de koperen vingerringetjes der
Tamans, welke dezen als händige koperslagers voor een geringen
prijs maken. Yele honderden dezer kleine sieraden brachten later,
als geschenken, even zoovele Bahau-harten sterker aan het kloppen.
Volgens hunne gewoonte wilden de Kajans de rijst vervoeren in
van palmbladeren gevlochten zakken, maar bij de handelaren vonden
wij slechts een klein gedeelte van hetgeen noodig bleek en moesten