hun vrijen tijd in beslag; de vrouwen maken halskettingen, kralen,
zwaardgordels en belegsels voor de schede, verder borduren zij
palmbladen-zakken voor kleinigheden of hoeden voor hare gunste-
lingen. Deze beantwoorden dit met het versieren met snijwerk van
fraai gevormde roeispanen, bamboekokers en hertshoornen messenheften
of snijden haar fraaie patronen uit doek als belegsels voor
hoeden en kleederen. Zoo hebben beiden gelegenheid, hunne kunst-
vaardigheid te. toonen in hunne liefdesbetrekkingen; het geven van
geld of voorwerpen van groote innerlijke waarde komt bij de Kajans
weinig voor.
De meisjes helpen in deze jaren hare ouders in allen mogelijken
arbeid en verlaten bijna hare woning niet dan om naar de rijstvelden
te gaan of nabijgelegen stamgenooten te ontmoeten. Velen harer
zakken nooit in haar leven tot Poetoes Sibäu af.
Geheei anders is dit bij de jonge mannen, bij wie nu de periode
aanbreekt, om hunne ouders te verlaten voor het doen van langdurende
reizen met handelsdoel, of voor het bezoeken van familie
bij verwante stammen. Ook nemen zij deel aan het zoeken van
boschproducten; maar wat ook hun bezigheid is, nu begint zieh de
voortdurende werkzaamheid te vertoonen, die de Kajans zoo günstig
önderscheidt van de Maleiers en wellicht ook van de omliggende
stammen.
Gedurende mijn maandenlang verblijf kon ik mij van die werkzaamheid
voldoende overtuigen en dat zij ook den Kajans zelf op-
viel, bleek mij uit een verhaal van Akam Ig au , die meende, dat
door de levendigheid der Kajans in tegenstelling met de naast hen
wonende Tamans, de geesten boven meer op hen letten, en zij daar-
door meer door ziekten werden getroffen. Het onderscheid tusschen
beiden is trouwens opvallend.
Onder de huishoudelijke werkzaamheden neemt voor de vrouwen
het rijststampen een eerste plaats in ; slechts bij uitzondering doen
de mannen hieraan mede.
In den regel stampen twee vrouwen in een opening van het rijst-
blok, dat er van twee tot zes bevat; bij de Mendalam Kajans
staan zij er daarbij bovenop en schuiven de ongebolsterde rijst lang-
zamerhand met de voeten in de opening. Zij bewerben de rijst veelal
tweemaal, waarna zij met een soort van kleine wan gezuiverd wordt.
Behalve voor groote tochten maakt men de rijst slechts gereed
voor enkele dagen, uit vrees dat zij bederven zal; zoo zij eenigszins
kunnen, eten de Kajans bij voorkeur de fijne rijstsoorten met langen,
smallen korrel. De grove soorten zijn voor uitvoer bestemd.
Het toebereiden der spijzen is in huis ook het uitsluitend werk
der vrouwen, hoewel de mannen op reis ook zeer goed hun potje
blijken te kunnen koken.
Bij iederen maaltijd is rijst de hoofdzaak, die in water zonder
zout gekookt, aan elk afzonderlijk op een pisangblad wordt voor-
gediend. Door den overvloed van visch aan den Mendalam komt
deze als bijspijs altijd naast den hoofdschotel Men kookt hem even-
zoo in water, en in een afzonderlijk kommetje of houten bord ge-
nieten de leden van het gezin van die soep, waarvoor zij een gevouwen
pisangblad als lepel gebruiken. Op dezelfde wijze worden de verschallende
eetbare bladeren toebereid, die voor het kruiden van de
andere spijzen veel in aanwending komen; het meest zijn de jonge
toppen van groote varens (Polypodium nigrescens Bl.) en de bladen
van bataten (Ipomoea Batatas) in den smaak. Bij gebrek aan een
pan eet men de visch geroosterd. In geen der spijzen wordt zout
gedaan gedurende het koken, maar men eet het er in stukjes bij.
Wanneer het feestmaaltijden geldt, vervangt de Kajan degewone
door kleefrijst; deze laatste soms tot een grof meel gestampt of in een
ijzeren pan gepoft. Dan wordt ook veelal de oude kookwijze in versehe
bamboe aangewend en worden voor het geven van een bijzonderen
geur bepaalde pisangbladen om het gekookte gewikkeld. Suikerriet-
sap , al of niet ingedampt, vormt dan eene extra-versnapering daarbij.
Alle vleeschspijzen worden toebereid op dezelfde wijze als de visch;
van bakken in olie of vet heeft men geen denkbeeid, hoewel de
vlakke ijzeren pannen, die van Java worden ingevoerd, daarvoor
zeer geschikt zijn.
Voor lange reizen of wanneer men niet yeel gelegenheid heeft
om te koken, neemt men, in bamboe of in palmbladen gepakt, ge-
pofte kleefrijst mede als zoodanig of als grof meel; dit houdt zieh
weken lang onveranderd.
In gewone tpden en bij den veldarbeid eten de Kajans tweemaal