aan den Mahäkam; dit vindt vooral zijn oorsprong in het onder-
worpen zijn van verscheiden stammen aan een hoofdstam, die zieh
later soms deelt. Bij deze deeling eigenen beide partijen zieh dan
een deel der onderworpenen toe.
Zulk een deeling heeft in de laatste tien jaren plaats gehad bij
de Oema Aging, die tot voor kort woonden in een lang huis aan
den rechteroever van den Mendalam te Tandjong Karang. Door
ongenoegen tusschen de twee hoofden Akam Igau en Seniang, of
liever door het optreden van zijn heerschzuchtigen zoon Tigang,
seheidde de stam zieh in tweeen; Tigang trok met de zijnen den
Mendalam op naar Tandjong Koeda, terwijl Akam Igau aan de
overzijde eene nieuwe woning bouwde, Sedert is het ongenoegen
onderling nog niet geweken. Nog hooger aan den Mendalam dan
bij Tandjong Koeda wonen de ’Ma Soeling en de Oema Pagong
elkaar, de eerste onder het hoofd Akam Lassa, terwijl de Oema
Pagong een vrouw Boelan gehoorzamen. Met de den Maleiers eigen
kalmte en luiheid pagaaiden zij mijne twee booten den Mendalam
o p , die tot Tandjong Karang voor roeibooten geen andere bezwaren
oplevert dan de bij hoog water, zooals nu, snellen stroom,
Na een vaart van vijf uren sedert het vertrek van Poetoes Sibau
bij het omslaan van den laatsten hoek kwam mij het welbekende
Tandjong Karang in ’t gezicht: achter een voorgrond, die geheel
was ingenomen door donkergroene vruchtboomen met een menigte
kleine rijstschuurtjes er tusschen in , kwam het hooge rechte dak
der lange Kajanwoning te voorschijn. Over eene lengte van een
250 M. strekte het zieh evenwijdig aan den oever uit, terwijl de
nok op een hoogte van 15 M. zieh als een bijzonder rechte lijn
tegen de heldere lucht afteekende, in het midden onderbroken door
een gedeelte, dat een paar voet hooger ligt en de woning van het
hoofd aanwijst.
Nu längs den oever boomende, bereikten wij spoedig de rolsteen-
bank voor het huis en steeg ik uit mijn prauw te midden van
eenige kinderen, die verlegen ons stonden aan te staren, sommigen
met een vinger in den mond, maar toch reeds genoeg aan mij ge-
wend van vroeger, om niet meer weg te loopen.
Een veel beloopen pad voerde eerst op den hoogen oever, daarna
PI. IV..
Gezicht op Tandjong Karang; het hooge gedeelte van
de woning van het hoofd.