zaaifeesten invielen en dus twee maanden van verbod (lali), waarin
die Kenja moeten afgezonderd blijven; dan mögen geen vreemdelin-
gen hunne huizen betreden, doch evenmin ondernemen dan zij, die
er wonen, groote reizen; hierdoor zagen mijne Kajans zieh genood-
zaakt, als gasten veel langer aan den Tabang te vertoeven dan
oorspronkelijk in hun plan lag. Eerst vier maanden later voeren zij
den Mahakam weder op naar huis, en kwamen toen juist aan den
Mendalam terng op het oogenblik, dat hun stamgenooten hun
oogstfeest vierden. Gelijk zij aan den Tabang niet hadden mögen
vertrekken, zoo sloot hen hier de week van lali de deur hunner
eigen woning en wat er bij kwam; er mocht hun van uit het huis
geen rijst of ander voedsel gegeven worden, hetgeen voor de hon-
gerigen na een reis van een halfjaar een onaangename aankomst
geweest moet zijn. De controleur van Poetoes Sibau nam hen in
bescherming en zorgde, dat zij geen gebrek leden in het gezicht
van hun eigen volle rijstschuren.
Gelijk dikwijls voorkomt, keerden ook nu niet allen terug; een
tweetal mannen, die geen sterke banden naar den Mendalam terug
deden verlangen, vonden in schoone oogen bij hunne gastheeren
een goede reden, om ginds als echtgenooten te blijven. In den
regel echter, keeren zulke mannen jaren later toch terug en laten
dan, als zij kinderen kregen, deze bij de moeder achter.
Gewone tochten naar den Mahakam brengen de Kajans van den
Mendalam in den regel niet verder deze rivier af dan tot aan den
Merase, waar de ’Ma Soelings hun nader verwant zijn. Naar den
Batang Redjang bepalen zieh hunne reizen tot de Kajanstammen,
die den bovenloop innemen.
Al deze verhoudingen maken, dat de stammen, die zoo met
elkaar in betrekking sta an, volkomen op de hoogte zijn van weder-
zijdsche zeden en gewoonten en van de wegen, die men het best
volgen kan voor het bereiken dezer streken.
Op dergelijke wijze onderhouden de Oeloe-Ajar Dajaks aan den
Mandai ten zuiden van den Kapoewas -verbindingen met de stammen
aan den Boven-Barito en den B o v e n - Me I a w i , zoodat zij de aan-
gewezen koelies vormen voor tochten van uit den Kapoewas hierheen.
Even goed als men hen op de hoogte vindt van alles wat deze
bekende landstreken betreft, zoo weinig weten zij van hetgeen daar
buiten ligt en voelen zieh daar dan ook niet op hun gemak. Een
voorname factor voor scheiding levert nog de omgangstaal op, die
tusschen verwante , in onderling verkeer staande stammen dezelfde
is, echter niet begrepen wordt in vreemde streken. De verschillende
kleine stammen van Noord- en Oost-Borneo bezitten alle hun eigen
dialect, dat den buurman dikwijls onverstaanbaar i s , doch zij bezi-
gen het Boesang voor den omgang met elkander en overal kan men
daarmede terecht. Ook de niet verwante volken, als de Maleiers,
Poenans en Boekats, die in hetzelfde land zwerven, bedienen zieh
van deze taal.