BO EK IT A N T A R A . 303
gelukkig lieten ze hem niet in den steek en verder behoefden wij
onzen marsch niet meer naar hem te regelen.
Slechts een enkele honderd meter klimmens bracht ons op de water-
scheiding, de Boekit Antara. welken men zieh moeilijk meer overeen-
komstig zijne bestemming kan voorstellen. Het is een rechte bergrug,
van boven slechts enkele tientallen meters breed, die den Nopin
met den Apoon verbindt en aan weerszijden vrij steil afdaält in het
Westen naar den Kapoewas, in het Oosten naar den Mahäkam. Den
Dajaks ontging het eigenaardige van deze. piek ook niet, zooals
bleek uit de talrijke. sporen van offers, die over den grond verspreid
lagen. Aan de rechterzijde van het pad stonden nog verscheiden«
bamboes overeind, welker spits gespleten en tot een korfje uiteen-
gebogen, ieder een geoiferd ei droegen, döor de voorbijtrekkenden
daar geplaatst, om alle ziekten en ongemakken van het eene gebied
niet in het andere mede te nemen. Ook aan de boomen werd blijk-
baar een bijzondere eigenschap toegeschreven, want hun ondereinden
droegen de diepe sporen, dat velen er stukken hadden afgekapt en
ook onze dragers hadden in 1894 ieder een stuk van dit hout mede-
genomen.
Onze Kajans waren den vorigen avond reeds in plechtigen optocht,
goed gekleed en gewapend, uitgetrokken naar deze p la a ts, om hun
offer aan de geesten te brengen en trokken nu in de vaste overtui-
ging van hun veiligheid, het nieuwe. gebied binnen.
Even achter den voet van den eigenlijken bergrug vonden wij de
overblijfselen van ons verste kampement in 1894; de welige plan-
tengroei had echter bijna alles bedekt, zoodat de plaats der tenten
nauwelijks meer te herkennen viel. Wij trokken het kleine sprankje
over,’ het eerste, dat tot het gebied van den Mahäkam behoort,
bestegen weer een heuvel aan de Oostzijde, en bewogen ons de eerste
twee uren in een zacht hellend bosch, waar niets bijzonders ons
den marsch bemoeilijkte en eenige gelegenheid bestond, om wat van
de omgeving te zien. Behalve een enkelen vlinder en eenige andere
insecten, vertoonden .zieh ook hier geen dieren en moesten de planten
ons schadeloos stellen, wat zij ook ruimschoots deden. O.a. viel mij
een- tweetal boomen o p , welker als uit boomstammetjes gevlochten
stammen verbonden waren met zware dwarsstukken. In hun jeugd