mela, terwijl de oudste Tinge reeds op den leeftijd was, om daarbij
een miniatunr schild en houten zwaard mede te nemen, dat een
meisje voor hem droeg. Een der slavinnen vergezelde den stoet met
een gong.
Des. middags waren de pakjes kleefrijst en het varkensvleesch
gereed voor het gehruik en de eerste als vroeger op een hoop in
de galerij gelegd, waarover opnieuw alle familieleden als toenmaals
en bovendien nu ook de moeders, die om hunne spruiten mela,
(offerden aan de geesten) werden bestreken. Ieder kreeg daarop een
deel van den voorraad, waaröp men in de woningen zieh ging te
goed doen. Wellicht door het overlijden van een zeer klein kind
den vorigen dag, liep dit groote feest echter uiterst kalm af, ook
ondanks het feit, dat de Kajans zeiden arak gedronken te hebhen;
zoowel hun bedaardheid als de hereiding van dit vocht in twee
dagen, pleitten meer voor suikerwater.
Voor het mela oeting van dien middag had ik nog een belang-
wekkende worstelpartij van de jonge mannen bijgewoond; de vorige
dagen maten zij zieh wel eens even, maar nu waren allen op de
galerij vergaderd en kwam het eene paar na het andere voor, dat
zieh aan elkaar gewaagd achtte. De strijders waren slechts gekleed
in hun lendedoek, welken zij stevig om zieh snoerden, opdat hij
aan de tegenpartij een goed houvast zou opleveren. Men omvatte
elkaar eerst bedaard, pakte aan weerszijden achter den gordel beet
en.trachtte daarna den ander van den grond te lichten en met of
zonder beentje lichten, met den rüg op den vloer te werpen. Dat
kwam nog al eens erg hard aan op de ijzerhouten planken, en van
een paar moeders liet het zieh best begrijpen, dat zij haar zoons
uit vrees voor gebroken armen en andere wonden , van het gevaarlijk
spei trachtten terug te houden. Dat gelukte echter in ’t bijzijn der
kameraden in het geheel niet en menigeen was er reeds met een
hevigen bons neergekomen, toen een der forsch gebouwde slaven
met het succes van den dag scheen te zullen gaan strijken. Hij
geraakte zelf onder den indruk van al zijne overwinningen en liet
na zijne laatste met groote opgewondenheid een luiden juichtoon
weerklinken in eene uitdagende houding, als geen Europeaan hem
verbeteren zou. Maar ook onder de Kajans komt hoogmoed voor
den val; een der toeschouwers, die tot nu toe niet had medegedaan,
werd daardoor geprikkeld en met versehe krachten trad hij in ’t
strijdperk. Wellicht hierdoor en door - zijne aanzienljjker grootte
duurde het niet lang, of hij had zijn tegenstander van den grond
gelicht en hield hem in de hoogte op zijn rechterarm, steunende
op de rechterknie. De ■ spartelende had echter met zijn beenen op
diezelfde knie steun gezöcht en zoo was het omdraaien met ge-
makkelijk., Met een forsche poging, waarbij beiden onder de toeschouwers
terecht kwamen, slaagde hg ook hierin en met een
hevigen slag op den grond werd onze worstelaar weer tot kalmte
terug gebracht. De gebruikelijke revanche had voor hem geen beter
gevolg.
- 30 Mei, het „aron kertap” - (kertap = gepofte kleefrijst)-bracht
weer hetzelfde schouwspel van het mela, :(offeren aan de geesten)
maar nu van pakjes met rijst en gepofte kleefrijst zonder varkensvleesch,
waarvan ieder weer een gedeelte kreeg. %-Avonds was
het bijzonder - stil onder den invloed van het overlijden van het
jonge kind, waaraan de moeder door er mede rond te loopen, om
te mela, den laatsten stoot naar Äpoe K e s i o gegeven had.
Om niet in den rouw te k ö r n e n , werd het eerst na nangei begraven.
De 31ste was de laatste dag van het feest, Acht dajoengs bega-
ven zieh ’s morgens in de kleine ruimte van den voor het huis
opgerichten dangei, namen elkaar bij de hand en begonnen daar
gezamenlgk in een kring staande, met de geesten te spreken op den
gewonen toon van het tekok, met de wederzijds gesloten handen
door heen en weer slingeren de maat aangevende. Nadat zij zoo
meer dan een uur zieh hadden laten- beschijnen door het warme
zonnetje; werd er een gesloten mand gebracht, waarin allerlei
kawits en acht aan elkaar geregen eierschalen. Oesoen ging daarop
met de geopende mand naar den hoek, waar men iederen dag in
een trechter uit een gespleten plantenstengel vervaardigd, voedsel
voor geesten had neergelegd, en noodigde deze nu uit in de mand
över te gaan, welke daarop gesloten naar huis werd gebracht.
Na eenige rust in de amin aja en een flinke teug van het door
mij geprepareerde water kwamen zij weder te voorschgn, schikten
acht niet geschonden pisangbladen naast en op elkaar als onderlaag