in den Mendalam, waar de ophanden zijn de oogstfeesten meer dan
eens gelegenheid beloofden op te leveren, om opnamen van groot
ethnografisch belang te maken. Von Berchtold maakte hier voor
het eerst kennis met het terrein en de dierenwereld van den Boven-
Kapoewas en het gelnkte hem , eene kleine verzameling bijeen te
brengen, welke wij later in Batavia bij die van den Mahäkam
konden voegen.
Het meest vonden de mantri Djaheri en zijn plantenzoeker
Lahidin te doen in dit land van overvloedigen plantengroei; hunne
uitrusting was voor hnn botanisch werk niet groot en bovendien,
gelijk het aan veel bereisde menschen nit zulk eene inrichting als
s Lands Plantentuin betaamt, geheel in orde. Als echte bewoners
van Java en volkomen op de hoogte van hun werk, togen zij
onmiddellijk kalm aan hun arbeid, richtten dezen in naar de omstan-
digheden en brachten zoo nog vödr ons vertrek naar den Mahäkam
verscheidene kisten levende planten en een klein herbarium bijeen,
die in voortrefifelijken staat te Buitenzorg aankwamen.
Ouder de Kajans waren mijne plannen ondertusschen van alle
kanten bekeken met den bril van het eigenhelang, van de kans
van mislukken en van hen dreigende moeilijkheden bij ongevallen,
waarbij de angst der vrouwen, na het vertrek van zoovelen harer
beschermers en de geheime stokerij van de buitengeslotenen te
Tandjong Koeda, nog het hnnne voegden. Een steun kreeg ik bij
mijne onderhandelingen in een opdracht van den resident Tromp
aan Akam lg au , om mij met de zijnen te begeleiden, waardoor
deze zieh voor een goed deel ontheven kon achten van de verant-
woordelijkheid voor de veilige overkomst van mij en de mijnen.
Vroeger reeds kwarnen het hoofd en ik overeen, dat ik daarvoor
zorgen zou, maar in den vorm van een opdracht had hij het stuk
blijkbaar niet verwacht. Spoedig evenwel kwam zijn Kajan-begrip
tot het besluit, dat het van wege den resident moeilijk in een
anderen vorm kon, en zeer waarschijnlijk diende dat stuk hem als
een goede hefboom, om de zijnen wat aan te zetten tot hetnemen
van een bepaald besluit. Men begon ten minste nu emstig zieh
bezig te houden met het hoe van den tocht en wij kwamen in een
avondbijeenkomst overeen, dat met mij mede zouden gaan twintig
mannen van Tandjong Karang onder Akam lg a u , tien ’Ma Soelings
onder Akam Läsa en 10 van ’Ma Pagong onder Joeng. Deze drie
hoofden leefden in eensgezindheid en daarom bestond er geen
bezwaar, om er verscheidene van hen mede te nemen, hoewel ik
door mijn eersten tocht met hen wist, dat eensgezindheid een hoofd-
vereischte onder de koeli’s is.
Na een vrij moeilijken strijd over de belooning hunner diensten,
waarvoor zij door de inblazingen van Tandjong Koeda veel te veel
eischten, namen wij het besluit, dat ik hun per maand 15 dollar
ieder geven zou tot aan den Mahäkam en voor een mogelijk ver-
blijf aldaar 10 dollar. Akam lgau ontving als leider minstens 100
dollar e n , na drie maanden dienst, 1 dollar per dag.
De vrouwen in de woning van het hoofd bleven echter voort-
durend erg twijfelachtig spreken over den voortgang van den tocht
en van Akam lgau en van anderen wist ik , dat zij voortdurend
trachtten den ouden heer terug te houden. Zijn reislust en de
belooning droegen echter de zege weg en tegen Juni nam hij mij
met de 100 dollar een zwaar pak van het h a r t, daar zgn nood-
zakelijk medegaan nu vast stond. In vergelijking van de hiervoor
overwonnen moeilijkheden, waaraan zijn herhaald ziek zijn niet
weinig had bijgedragen, was het zorgen voor rijst en booten slechts
kinderspel. Nu toonde mijn chef van het escorte ook den waren
ijver, verdeelde onder de huisgezinnen van Tandjong Karang een
honderd dollar, voor welke ieder een hoeveelheid rijst leverde à 6
gantang den dollar en zond er zijn schoonzoon op uit, om naar
geschikte booten uit te zien. Wel verbood het hoofd te Tandjong
Koeda aan de zijnen, om hunne booten te verkoopen, maar toch
kwam een achttal bij elkaar van 10 tot 14 dollar het stuk en kon
ik met een rüstig gevoel van zekerheid den 15 Juni naar Poetoes
Sibau vertrekken met hun belofte, dat zij na eenigen tijd, wanneer
hun verbodstijd geheel voorbij zou wezen, met nog meerdere booten
en hunne volledige uitrusting daarheen zouden afkomen.
Hun voornaamste werk bestond voor dien tijd in het nagaan
van günstige voorteekenen in de vlucht hunner vogels, zooals ik
later hoorde, niet alleen voor den grooten tocht, maar de mannen
haastten zieh ook, om voor hun vertrek de gronden uit te zoeken,