te dragen. Dit begint reeds in den laatsten tijd, dat zij nog
gedragen moeten worden of zoodra zij loopen; enkelen weigeren dit
tot groot verdriet van hunne omgeving, welke mij meermalen vroeg
hen te belezen, d. i. door bet lezen uit een boek den boozen geest te
verdrijven, aan welks invloed die weerbarstigheid was toe te schrijven.
De kleeding vervaardigt men tegenwoordig, voor zoover die van doek
is, uit katoen van Europeesch maaksel, dat door Maleische en
Chineesche kooplieden wordt aangevoerd, of van boomschors, die
dun en murw geklopt en daarna in stroomend rivierwater van alle
weeke deelen bevrijd wordt.
Vroeger weefden de vrouwen doek voor de leden van Laar huis-
gezin, maar sedert den invoer van de goedkoope Europeesche pro-
ducten leggen zij zieh niet nieer toe op dit moeilijk te vervaardigen
eigen weefsel, waarvan het mij slechts gelukte een enkel oud klee-
dingstuk te verkrijgen. Het vertoonde dezelfde bewerking als nu nog
onder de Mahäkam-stammen gebruikelijk is.
Naast hun eigen kleeding schatten de Kajans die van Europeesch
of Maleisch maaksel zeer; dit geldt niet de rijkversierde jassen en
broeken, zooals uniformen, die elders zooveel opgeld doen, maar
meer eenvoudige en goed gemaakte kleedingstukken als katoenen
jasjes en broeken. Deze dragen zij iederen dag, terwrjl zij versieringen
slechts aanbrengßn op hun kleeren van eigen maaksel, en voor deze
versieringen gebruiken zij ook alleen die, welke voor hun smaak
karakteristiek zijn.
Naast hun gewone kleedij en die op de feestdagen bij het vieren
van nieuwjaar, bezitten de Kajans er nog eene voor den rouw en
een bijzondere uitrusting voor hunne dooden. Gelijk elders, zoo vindt
men bij deze laatsten de vormen terug, die in het dagelijksch leven
reeds verdwenen zijn. Gedurende den rouw is het slechts geoorloofd
kleederen te dragen van boomschors, terwijl de kleederen, waarin
men nu een doode wikkelt, op dezelfde wijze versierd worden, als
nog bij feesten onder de Mahäkam-stammen : de Pnihings en Kajans,
pleegt te geschieden.
De meest eenvoudige en in gewone omstandigheden gedragen
kleeding der mannen bestaat in den lendedoek, die bij zwaren arbeid,
bij tochten door het bosch of in watervallen, slechts een enkele maal
om het middel wordt gewonden, daarentegen in huis of bij feesten,
vooral bij meer welgestelden, een lengte van een 12 M. bereikt. Zulk
een lang stuk doek haalt men altijd slechts eenmaal tusschen de
beenen door en windt de rest om het midden. Tegenwoordig geniet
w it, blauw of rood katoen de voorkeur voor het gebruik als lende-
doek, maar zoodra de veldarbeid een sterker kleedingstuk vereischt,
heeft de boomschors de voorkeur. De grootere weerstand van de
laatste stof moet de voornaamste reden uitmaken, waarom ze nog
niet geheel door de zooveel aangenamer katoentjes is vervangen.
Een lendedoek of bä wordt in den regel niet versierd en ontleent
zijn fraaiheid aan zijne lengte en aan de gebruikte stof.
Een hoofddoek of lawong gebruikt een Kajan slechts, wanneer
hij zieh eenigszins op zijn gemak bevindt; de hoofderi echter ook
buitendien, om hunne waardigheid op te houden. Dezen doek slaat
de Kajan als een ronden band om het hoofd en haalt zijne anders
loshangende hären er binnen doorheen, zoodat zij met de punt er
over heen en in een lis er onder hangen. Behalve kapoewa of boomschors
gebruikt men voor hoofddoeken vooral gekleurd katoen en
Europeesche gebatikte stof.
Zooals gezegd, zijn de Kajans tuk op katoenen jasjes, maar hunne
vrouwen maken ook in vrij goede modellen jasjes van boomschors,
om bij het werken op het veld gebruikt te worden. Om de vezels
van den schors te beletten uit elkaar te dringen gedurende het dragen,
doorrijgt men zöo’n buisje met stevig garen of dun touw, waardoor
een nieuw jasje in uiterlijk en stevigheid veel wint. Soms versiert
de vrouw de boörden met rood katoen, maar de netheid van zulk
naaiwerk laat veel te wenschen over; wellicht wegens de siechte
kwaliteit en weinige duurzaamheid van het nu meestal gebruikte
katoen, ging met het weven ook de kunst van goed naaien enbor-
duren verloren. Het eerste vond ik nog terug aan een oud strijd-
jasje en het laatste zag ik nog op bewonderenswaardige wijze verrichten
door enkele Kajan-vrouwen aan den Mahäkam.
Wat de mannen verder aan hebben, moet onder de versierselen
o-erangschikt worden: de ringen onder de knie en boven den elle-
boog, de halskettingen (tewesing) en de ringen in de ooren (hisang).
De arm- en beenringen vlechten zij zelf of de Poenans van zeer