hun oog trek t, niet ontaardt in diefachtigheid, welke bij andere
stammen het verblijf dikwijls zoo moeilijk en gevaarlijk maakt. Hoe
geheel vrij zieh die Bahans van deze ondeugd toonen tegenover
Enropeanen, ziet men uit het fe it, dat ik te Tandjong Karang eerst
bijna twee en daarna drie maanden woonde in een geheel open hutje,
bijna zonder omwanding, waarin voor hen schatten zoo maar voor
het grijpen lagen, en dat in al dien tijd slechts eenmaal een klein
kind een blinkenden lepel wegnam, dien men onmiddellijk teruggaf,
toen het feit bekend werd. Onder elkaar komen kleine diefstallen
van wat sirihbladeren of vruchten wel voor, doch niet zoo, dat de
gewoonte reeds bestaat, om voorwerpen van waarde goed achter
deür en grendel weg te sluiten. Tegen brand bergen velen een ge-
deelte hnnner bezittingen op in kleine schuurtjes als de rijstschuurtjes
voor het huis, en een händigen dief zou het niet de minste moeite kosten,
al die bergplaatsen te ledigen zonder dat er een haan naar kraaide,
maar hun gebruik wijst op de groote zeldzaamheid van zoo’n misdrijf.
Hun lust naar al dat aantrekkelijke beheerschen zij echter niet
geheel en a l, maar vinden daarvoor een uitweg in de zeer algemeene
gewoonte van vragen. Van het hoofd tot den kleinsten lijfeigene
ontzien de Kajans zieh n ie t, om alles te bedelen, wat hen voorkomt
als fraai of lekker, en hoewel zij ook tevreden kunnen gesteld worden
met een kleinigheid, ligt toch in het onophoudelijk vragen van
’s morgens vroeg tot ’s avonds laat voor den reiziger het grootste
bezwaar gedurende zijn verblijf aan den Mendalam. Het veiligst voor-
ziet men zieh daartegen van kleine goedkoope snuisterijen en ge-
makkelijk te verdeelen lekkernijen, zooals naalden, vingerringetjes,
doosjes met spiegeltjes, kralen, maar vooral van Javaansche tabak
en zout. Deze zijn zeer geschikt om aan alle aanvragen te voldoen,
en maakt de een of ander het wat lästig, dan behoeft ook niet altijd
aan zijne bedelarij voldaan te worden. Overigens vormt het malten
van zoovele gelukkige menschen een aangenaam tijdverdrijf, waar-
mede de reiziger zieh menig gemoed ontsluit en dat de inleiding
vormt tot vele belangwekkende gesprekken.
Nadat de eerste schuwheid verdwenen i s , toonen al de leden van
den stam er op gesteld te zijn zoo nu en dan een praatje te
maken, zieh het een en ander te laten verklären en wat te hooren
uit het mythische land van overzee (tanah dipa), waaronder zij
alles verstaan, wat niet tot Borneo behoort. Bij hen is echter ook,
als dikwijls elders, eene inleiding tot een gesprek moeilijk, maar
de Kajans hebben daar weinig moeite mede, want een vraag naar
een handvol tabak behoort bij hen tegenover vreemden tot de
meest natuurlijke zaken, en daarna levert het in de hand nemen
van het eerste het beste voorwerp het geschiktste vervolg op die
inleiding. Velen hadden later deze hulpmiddelen voor hün op dreef
komen niet meer noodig, maar sommige onhandigen gedroegen
zieh dikwerf op de volgende wijze: zij grepen evenzoo dikwijls naar het-
zelfde voorwerp op tafel als zij verklaring wenschten en schenen niet
het flauwste vermoeden te hebben , dat die herhaalde uitleg iemand ook
wel eens vervelen kon. Voor kinderen was het een waar genot, om
met een goede ltans op günstigen uitslag bij mij telkens wat te kunnen
vragen, soms minder om wat te krijgen dan wel als aanleiding, om een
tijdlang in de hut te vertoeven. Later hadden de moeders, die de kinderen
in de rivier gingen baden, er dikwijls moeite mede om ze längs
mijne woning heen te krijgen en velen van haar waren niet zoo goed of ze
moesten gevolg geven aan den aandrang van den jeugdigen tyran.
Een paar kraaltjes, een vingerringetje of wat tabak gaven dan
op nieuw vrijheid, om den weg te vervolgen, waarbij het ouderhart
wat warmer voor mij klopte dan te voren.
Onder elkaar volgen zij trouwens dezelfde gewoonte en wanneer
iemand een deel van het een of ander wenscht, vindt hij het niet
dan natuurlijk er om te vragen, en meestal met goed gevolg; het-
zelfde gebeurt met het leenen van werktuigen, enz.
Boven al het andere, trekken evenwel kleederen de aandacht ende
vraaglust tot zieh en het vordert inderdaad overleg, om zieh
niet te veel te laten afbedelen , omdat ook de hoofden hierop bijzonder
gesteld zijn en voortdurend weigeren tegenover hen moeilijk gaat.
Merkwaardig kwam het mij voor te bemerken, dat mijne dorps-
genooten wel eenigszins bleken in te zien, dat het botvieren dier
vraaglust soms wat veel eischte van mijn geduld en een enkele
maal kwam er een oudere man mij troosten door er op te wüzen,
dat ik op die manier allen te vriend kreeg en het nog veel erger
zou wezen, wanneer zij diefachtig waren in plaats van te vragen.