den Boven-Mahäkam; in laatstgenoemde streek voorzien zij zieh
yooral van zwaarden, en fijne rotanmatten, terwijl daar vooral
Chineesche ivoren armringen, katoen en kralen gewild zijn. Zoowel
de hoofden als andere voorname Kajans ondernemen deze reizen in
gezelschappen van zes tot acht m an , in het eerste geval vooral
lijfeigenen, die het hoofd bij geschiktheid ook wel alleen uitzendt.
Na afloop der oogstfeesten in den drogeren tijd, voor Centraal-
Borneo onzen zomer, gaan de mannen er het liefst op uit en komen
dan eerst maanden later terug.
Bahau’s kunnen zeer snel reizen, maar verliezen soms veel tijd
naast het oponthoud, veroorzaakt door hoog water in de berg-
stroomen , door hun geloof aan voorteekens van vogels en slangen.
Voor de Kajans zelf speien de tsit en de tSlandjang daarin de
grootste ro l, maar door hun vermenging met Pnihings, Boekats
en andere stammen, houden zij voor belangrijke ondernemingen ook
rekening met de vogels van dezen. Allen echter geven op dezelfde
wijze hunne waarschuwing: eene günstige door rechts, eene ongun-
stige door links op te vliegen; het oor der reizigers krijgt door het
voortdurend acht geven op het geroep zulk een oefening, dat ik
slechts zelden met hen den eersten roep hoorde en eerst. aan hun
stilhouden bemerkte, dat zij dien vernomen hadden.
Wanneer zij alleen reizen, houden de Kajans een dag stil op de
plaats, waar een der waarschuwende vogels een siecht voorteeken
gaf en trekken eerst na een nacht verblijven verder. In mijn gezel-
schap hieven zij slechts korteren tijd liggen, al naar den ernst van
den ondernomen tocht; bij een eerste oponthoud van dien aard rook-
ten allen dan een sigarette, bij een volgend werd een kleine hoe-
veelheid rijst in een bamboe snel op een vuurtje gekookt, waarvan.de
aanwezigen een enkelen korrel aten. Het maakte op mij den indruk
alsof men dit deed als voorstelling van het blijven op de plaats.
Wanneer er groote haast is bij het vooruitgaan, dan brengen zij
zelf deze gewoonte ook wel in toepassing; voor ernstige ondernemingen
handelt men echter geheel naar de ontvangen waarschuwing.
Dit in verband met de vaste gewoonte, geen huis voorbij te
reizen zonder er aan te gaan, voor het hooren en verteilen van
nieuws van algemeenen en persoonlijken aard, veroorzaakt dikwijls
groot oponthoud, vooral omdat dergelijke bezoeken soms tot dagen
zieh rekken. In gewone tijden zijn zij overal zeker van een gastvrij
onthaal, waarvoor het hoofd zorgt, al naar de grootte van het ge-
zelschap, met of zonder hulp der overige bewoners van het huis.
Ontwikkelt zieh handel bij die gelegenheden, dan levert dat een
voorname reden op voor een langer verblijf, want in den regel eischt
dat onderhandelingen van dagen lang.
Wanneer jonge mannen voor het eerst deelnemen aan tochten van
langen duur, dan moeten zij zieh onderwerpen aan verschillende
bepalingen, die schijnen ontstaan te wezen uit het streven om ze te
harden. Zij mögen o. a. geen deken of dik buis gebruiken, maar
slapen ook des nachts, ondanks de dikwijls sterke kou, slechts
onder een samit; wel is hun toegestaan het gebruik van een soort
van lang hemd, hapet. Ook eten zij nooit zout bij den maaltijd.
Aan oudere Kajans is op een tocht het gebruiken van het vleesch
van tamme varkens (oeting) verboden; dat van het wilde zwijn
(bawoei) en visch (m'asik) echter geoorloofd. Wanneer denoodhoog
klimt, eten de Kajans op reis ook wel eens hertenvleesch.
Na een bepaalden duur van de reis, heft men voor de jonge lui
echter de verbodsbepalingen op , zooals in plechtigen optocht ’s avonds
ook eens geschiedde op onzen tocht.
De voedingsmiddelen leveren nooit een bezwaar op voor een langer
verblijf bij bevriende stammen, want deze beschouwen de reizigers
steeds als gasten, die gedurende hun oponthoud gevoed worden
door hunne gastheeren: de familie van het hoofd. Is het getal
aangekomenen daarvoor te groot, dan helpen de huisgezinnen ook
hierbij elkaar en ieder van hen krijgt er een paar ingekwartierd.
Nemen deze nu voor geruimen tijd hun intrek, dan genieten de
gastvrije families al spoedig van hunne tegenwoordigheid, omdat de
gasten met dezen naar het veld trekken en in alles helpen, wat er
te doen valt. Zoo ging het met mijn Kajan escorte van den Kapoewas
naar den Mahakam, dat doortrok naar verwante Kenja stammen
aan een bijrivier, de Tabang, van den Beneden-Mahäkam. Gelijk het
dikwijls gaat, was het bezoek van langen duur, daar de handel
ook vele dagen in beslag nam; zij vertoefden nog daar, toen de