De landweg tusschen Kapoeas en Mahakam.
Tijdelijke hut der ’Ma Soelings, 284. — Transport onzer bagage, 286. H
Vertrek der Europeanen, 287. — Verblijf te Nanga Banjoe, 288. —
Bongan Dajaks, 289. — Ontdekking van Owon, 292. — Gezantschap
van den Mahäkam, 293. — Eerste Dajaks van den Mahäkam, 296. —
Vervoer van den zieke, 297, — Beklimming van den Läkoedjang, 299.—
Boekit Antara, 303. — Aankomst in PSnanei, 304. EERSTE HOOFDSTUK
De wetenschappelijke expeditie naar Centraal-Borneo in 1894 had
den deelnemers aan resultaten op ieders bijzonder veld van onder-
zoek alles opgeleverd, wat zij wenschen konden, dank zij de on-
dersteuning van de „Maatschappij tot bevordering van het natuur-
kundig onderzoek der Nederlandsclie Kolonien” en de praktische
organisatie door den resident der Wester-Afdeeling van Borneo,
S. W. Tromp.
Maar bij alle voldoening op wetenschappelijk gebied bleef het
mislukken van de poging, om het onbekende gebied van den Boven-
Mahäkam binnen te dringen, een schaduw werpen op het volkomen
sncces. Wel volbracht professor Molengraaff den tocht van Boenoet
naar Bandjarmasin, maar de witte piek der kaart bleef wit.
De Jeden der expeditie hadden gedurende drie maanden eerst
gewerkt in het gebied der Oeloe-Ajar Dajaks aan den Mandai,
zuidelijke bij-rivier van den Boven-Kapoewas; toen, naar Poetoes Sibau
teruggekeerd, zou in Juni 1894 de tocht naar den Mahäkam plaats
hebben, aan welken professor Molengraaff voor het geologisch onderzoek
der door te trekken streken en schrijver dezes als arts
zouden deelnemen onder leiding van den contrôleur van den Boven-
Kapoewas met een gewapend geleide van twintig pradjoerits en een
hönderd Kajan Dajaks van den Mendalam als roeiers en dragers.
In Juli aangekomen in het stroomgebied van de Mahäkam-rivier
meende de contrôleur, dat het voor ons niet verantwoord zou wezen,
om voort te gaan en daar hij de leiding had, schoot er niets anders
over dan terug te keeren.
Dit geschiedde in weinig meer dagen, dan de heenreis weken had