hoofd blijkt dan ook weinig. Wel kan men het dan niet stellen
zonder zijne medewerking, maar hij is niet in staat de zijnen te
dwingen, voor een dergelijke onderneming hunne gezinnen in
den steek te laten en ieder beslist, of hij mede wil gaan of niet.
Aangezien zijn gezag voor een goed deel afhangt van de goede ge-
zindheid der ondergeschikten jegens hem , trekt een Kajan-hoofd zieh
gaarne terng, als het er op aankomt, iets bijzonders door te drijven
en laat hij dit liefst aan een ander over.
Tegenover deze zorg van het hoofd om he td en zijnen zoo weinig
mogelijk lästig te maken, dragen de Kajans hem een groote gene-
genheid toe en voelen zij zieh in buitengewone omstandigheden in
hooge mate van zijne leiding afhankelijk. Dit komt het meest uit bij
gelegenheid van verre tochten, waarbij een woord van het hoofd
voldoende is, om al de mannen van zijn huis in beweging te zetten.
Zelfs zeer jonge hoofden bezitten dan een afdoenden invloed op
ouderen, die met hen medetrekken en ook onder hen gaat het niet
a a n , zonder deze autoriteit iets van de mannen te eischen.
Trouwens ook in het gewone leven speelt het hoofd in ieder huis-
gezin een ro l: de kinderen, die met nieuwjaar een naam krijgen,
brengt men het eerst bij hem, om ze met water te besprenkelen;
wil een jonge man uit het huis gaan huwen met een meisje in een
ander huis en dus daar zijn intrek nemen, dan moet het hoofd daarin
gekend worden en zulk een nieuw aangekomene geeft zoowel aan
het hoofd als aan zijne schoonouders een geschenk. Sterft een huis-
gezin zoover u i t , dat een kind onverzorgd aehterblijft, dan treedt
hij op als voogd en beheert den boedel, tot de wees dit zelf
doen kan.
Deze verhouding tusschen de bestanddeelen der Kajan-gemeenschap
verzekert aan het individu een groote vrijheid van handelen in zijne
gewone omgeving en behoedt het er voor, dat het op zeer gevoe-
lige wijze in aanraking komt met boven of naast hem staanden.
Daardoor heeft ieder de gelegenheid, zieh naar zijn aanleg te
ontwikkelen en behoudt een gevoel van onafhankelijkheid, dat in
een samenleving, die aan hare leden een sterker zelfbeheersching
op leg t, onbestaanbaar zou wezen. Hoe groot dit voordeel voor den
Kajan ook möge zijn, de gemakkeljjkheid, om van hen als een
geheel wat gedaan te krijgen, wint er niet door, en het kost heel
wat moeite overeenstemming onder hen tot stand te brengen.
Ook bij de Kajans schijnt de behoefte bestaan te hebben,
hunnen hoofden een bijzonder hooge afkomst toe te dichten, ten
minste het geslacht van Akam Igau, wiens vader van den Mahä-
kam afkomstig was, stamt naar de legende af van de goede geesten
van Apoe Lagan. In vroeger tijden gebeurde het , dat een huis aan
de Boven Kajan-rivier toegal vierde; het hoofd Lawing had daar-
voor met zijne dajoengs de plechtigheden op de loema lali verricht
en den pelale opgericht, toen hij bij het thuiskomen bemerkte, dat
hij zijn njoe, bij het vervaardigen van de bestanddeelen gebruikt,
vergeten had. Daarom spoedde Lawing zieh alleen terug en vond
op het veld tot zijne verrassing een gansche schaar vrouwelijke
geesten van Apoe Lagan, die aan de oproepingen der dajoengs
gevolg gegeven hadden en zieh nu te goed deden aan de bij den
pelale nedergelegde spijzen. Allen vluchtten echter bij zijne nadering
behalve eene, die met hare lange fraaie hären vast raakte aan het
hout van den pelale en zoo in handen viel van het hoofd. Deze
nam de fraai gevormde maagd met de lichtkleurige huid mede naar
huis en slaagde er in, haar over te halen om bij hem te blijven.
De jonkvrouw Mäng schaamde zieh echter voor meer innige betrek-
kingen, omdat het in die tijden in het land der Kajans altijd dag
bleef. Zij wenschte de bescherming van de nachtelijke duisternis
en steeg daarom weer naar den hemel, om deze van daar te gaan
halen. In een samit bracht zij de duisternis mede van boven en
legde die in het vertrek neer, om zieh wat op te frisschen na den
langen tocht. Een kind dat nieuwsgierig werd en wilde zien, wat
in den zak stak, sneed er een opening in. Daaruit ontsnapte
toen de duisternis en verbreidde zieh tot groote ontsteltenis der
Kajans over hun gansche land. Zij wisten in hun angst niet, wat
te doen en hadden reeds vele plannen geopperd, om dit ongeluk
af te weren, toen de hanen begonnen te kraaien en het weder
licht werd. Sedert komt de duisternis onder de menschen telkens terug.
In dien tijd ontbrak er aan het echtelijk geluk van Mäng niets
meer en het duurde niet lang of zij werd zwanger. Na verscheidene
maanden bevond zjj zieh met velen van haar stam, op een groote