pogingen zooveel kennis van die natuur hebben toegeeigend, dat zij
haar met vrucht kunnen bestrijden en dienstbaar maken aan hun
eigen bestaan.
Van hoeveel belang hunne ontwikkeling voor hoog staande volken
is op het gebied van ziekte, komt het meest nit bij het onderscheid,
dat tegenwoordig zieh voordoet bij het optreden van vele besmette-
lijke ziekten. Zoodra cholera, pokken, typhus en dergelijke zieh in
Europa openbaren, weet men ze bijna altijd tot de plaats van hun
uitbreken te beperken en hun invloed op de algemeene sterfte blijft
onbeduidend.
Geheei anders ontwikkelt zieh het beeid, wanneer deze ziekten niet
door afdoende niaatregeien in toom gehouden worden en gelieel
overeenkomstig de berichten, die wij daaromtrent uit andere streiten
en uit vroegere tijden van Europa bezitten, luiden die, wellte de
Kajans mij gaven over eene cholera-epidemie, die eenige jaren te
voren hun huis aan den Mendalam had bezocht. Niet minder dan }
der bevolking moet toen aan deze ziekte ten offer zijn gevallen,
waarvoor de voorwaarden bij ophooping der menschen in eene wo?:
ning geheel aanwezig waren.
Men zou nog kunnen meenen, dat dit gebrek aan vooruitgang
zijn oorsprong heeft in een minderen aanleg der Bahau’s, maar be-
kijkt men hunne geestelijke hoedanigheden nader, dan wordt deze
veronderstelling zeer onwaarschijnlijk In hunne levenswijze vinden
zij wel den prikkel, ora zieh te ontwikkelen in de richting van het
verkrijgen van spreektalent; op hunne reizen komen zij met vele
stammen in aanraking en daardoor vinden zij aanleiding, zieh het
taalgebruik bij deze eigen te maken. Hoewel het mogelijk is, zieh in
geheel Noord Oost-Borneo met het Boesang te redden, spreken
toch de meeste bereisde mannen verscheiden talen. Akam Igau on-
derhield zieh bijv. met de Poenans, Tamans, Pnihings en Bloeöe
Kajans in hun eigen talen en wellicht kende hij er nog een of twee
Serawaksche b ij, terwijl Boesang en Maleisch dagelijks door hem
gebruikt werden. Een vrouw der Longglats, Oeniang P o n , sprak
goed Boesang, Bloeöe Kajansch, Longglatsch en verstaanbaar Maleisch
en dit zijn slechts voorbeelden uit velen. Wanneer zij in aanraking
komen met Maleiers verstaan en spreken de vrouwen het
Maleisch over het algemeen ook en hoewel de verschillende talen
der stammen voor het gehoor onderling zeer veel onderscheid op-
leveren, geeft het toch blijkbaar aan de Bahau’s niet veel moeilijk-
heid ze aan te leeren. Kenmerkend is hiervoor het feit, dat de kleine
stammen, ook nadat zij zieh reeds lang gesplitst hebben en met andere
samenwonen, zooals onder de Longglats, toch vasthouden aan
hun oorspronkelijke taal en zieh voor den omgang met hunne buren
bedienen van een hun beiden vreemde omgangstaal.
Zoo worden er aan den Mahäkam onder de Longglats te Long
Njiwoeng, Long TSpai en Long DehÖ twee tot vier talen gesproken
op eene oppervlakte van enkele hectaren. Hun wederzijdsche taal is
aan velen dezer menschen absoluut onverstaanbaar. Zoo spreken
bijv. de Kajans van iets onverstaanbaars als van „dahaun Longglat” =
taal der Longglats.
Hoe gemakkelijk zij zieh bijzondere kundigheden toeeigenen, had
ik gelegenheid op te merken bij het onderwijzen van een zoon van
Akam Igau, die wel Maleisch lezen en schrijven kon, maar dit ook
leeren wilde met Nederlandsche letters. Hoewel het onderwijs moeilijk
den toets zou hebben doorstaan, schreef en las mijn leerling in een
maand toch zoo, dat hfl zieh verder zeer goed helpen kon en ook
een leesbaren brief wist saam te stellen.
Wat zuiverheid van uitspraak aangaat, viel het mij telkens op,
dat Poenans en Boekats in het gebruik van een hun vreemde taal
boven de Bahau’s uitmuntten.
Dat de afwezigheid van nuttige uitvindingen niet altijd mag toege-
schreven worden aan gebrek aan vindingrijkheid van het volk, zien
wij aan het niet tot ontwikkeling komen van enkele rudimentaire
vormen van gewoonten * die elders een belangrijke rol speien.
10 zag ik de kinderen aan den Mandai speien met slingers van
lange grasbladen, waarmede zij stukjes aarde zoover mogelijk over
de rivier wierpen. In het met bosschen bedekte Borneo heeft de
slinger echter geen praktisch, nut.
20. ¿e uitleggers, die aan de zeekust zulk een stabiliteit aan kleine
bootjes verleenen, gebruiken de Bahau’s slechts een enkele maal als
boomen naast hun schuitje gebonden, bij het afvaren der watervallen.
30. dijken, om het water te stuwen voor vischvijvers bezaten onder