Hoewel de Kajans van den Mendalam in hoofdzaab landbouwers
zijn, beoefenen zij toch ook de jacht. Dit geschiedt echter geheel als
bijzaak: gaan de mannen naar de rijstvelden of op andere tochten
door het bosch, dan vergezellen hen de honden altijd, terwijl de
medegenomen wapens, vooral tegenwoordig, dienen, om zoo mogelijk
eenig wild af te maken.
Yan het artikel wild sluiten zij echter alle dieren uit, die zij niet
mögen eten: alle herten, den gewonen grijzen aap (Macacus Cyno-
molgns) en slangen. Zoo komen in hoofdzaak wilde zwijnen, de
soorten wilde hatten en kleinere zoogdieren voor de jacht in aan-
merking.
Yooral het eerste is een zeer geliefkoosd voedsel, waarvoor veel
moeite gedaan wordt, maar dat door het uitbrekeu van eene hevige
epidemie in 1888 of 1889, die ook de tamme varkens deed uitster-
ven, nog zeer schaarsch was in Centraal-Borneo.
De honden speien bij deze jacht een groote rol en zijn er best
op berekend, het wild tot staan te brengen en op te sporen. Daar
zij evenwel niet grooter worden dan een voet hoog, kunnen zij
slechts kleinere dieren onder den voet halen en blijven zij varkens
slechts van verre aanblaffen of maken zieh van de jongen meester.
In alle door mij bezoebte streken van Borneo was onder de Dajaks
hetzelfde hondenras in gebruik, kortharig, slank maar krachtig ge-
bouwd, met steile opstaande ooren en langen spitsen kop. Bij
stammen, die de honden niet als gewoonlijk zelf hun onderhoud
lieten zoeken, bezaten de hoofden mooie, krachtige exemplaren.
Overal ook hebben zij de eigenschap, heel weinig te blaffen en
nooit tegen .vreemde menschen; ontmoeten zij deze, dan gaat de
staart tusschen de beenen en kiest het dier het hazenpad of het
neemt er geen notitie van. Hun kort keffen op de jacht hoort men
bij andere gelegenheden niet, dan munten zij echter uit in het uit-
stooten van een hoogst onaangenaam gehuil, waarmede in een groot
Dajaksch huis, als er een begint, alle anderen instemmen. Eenigszins
in de verte maakt zoo’n concert in den beginne den indruk van het
schreeuwen eener menschenmenigte; van de inheemsche honden op
Lombok hoorde ik hetzelfde en op het oorlogsterrein was dit gehuil
een eersten nacht angstwekkend genoeg.
Onder de Dajaks hinderde het slechts'' in het slapen, wat in
nachten met helderen maneschijn, die bijzonder op dit hondengemoed
scheen te werken, alleronaangenaamst kon wezen.
Slechts enkele hoofden, die bijzonder van de jacht hielden, be-
handelden hunne honden goed, gaven hun voldoend voedsel en
volgden niet de gewoonten der andere Kajans, om te doen, alsof
de dieren geen gevoel hadden. Het gevolg i s , dat de meeste honden
er mager uitzien, zeer schuw zijn en op streelen weinig antwöorden.
Toch zijn hond en meester op hunne wijze aan elkaar gehecht en
als een hond medegaat op een tocht, drukt hij zijn blijdschap .dui-
delijk uit. De huidskleur is bij de dieren zeer verschillend, evenals
bij de Europeesche honderassen.
Bijzondere wapens voor de jacht heeft de Kajan n ie t; hij gebruikt
zijn zwaard en speer, die hij altijd bij zieh draagt, terwijl voor
vogels en kleine zoogdieren het blaasroer met vergiftigde pijlen
dienst doet. De keeren, dat ik ze deze zag gebruiken, bleken de
jagers er siecht mede overweg te kunnen en troffen zelden, ook op
kleinere afstanden. Er zijn wel leden van den stan», die daarin
handiger zijn, maar dit zijn allen Poenans en Boekats, die met
Kajanvrouwen getrouwd, hunne gewoonte van zwerven in de bosschen
getrouw bleven; deze brengen geregeld een groot deel van den dag
of längeren tijd jagende in ’t bosch, in plaats van werkende op de
rijstvelden door, en onderhouden hunne huisgezinnen met de opbrengst
van hun jacht, waarvan een gedeelte een groote handelswaarde
heeft.
Onder deze zijn het voornaamste de horens van herten voor snij-
werk; de galblaas (umpedoe) en klauwen der beren als medieijn
voor de Chineezen, benevens de tanden van den Borneoschen pan-
te r , de huid voor krijgsmantel en de tanden voor oorversiering der
mannen; bij alle deze en bij apen, stekelvarkens en slangen de ronde
en ovale steenen uit het darmkanaal en in den lever, die onder den
naam van gliga (goeliga) hoog in prijs zijn en vooral voor de
Chineesche apotheek worden opgekocht.
Voor het dooden van dieren wordt de speer het meest gebruikt,
slechts enkele Kajans bezitten geweren, nog minder voldoende kruit,
om er veel mede te schieten. Daar de geweren in den regel siecht