lager dan het hemelgewelf. Daarbeneden ligt het Kajansch zielen-
of schimmenrijk, Apoe Kesio, waar alien heengaan, die op günstige
wijze gestorven zijn, d. w. z. niet door zelfmoord, strijd of bij de
bevalling.
Djaja Hipoei, het vrouwelijk hoofd der geestenwereld, woonde
vroeger op aarde als echtgenoote van Amei Awoei, een hoofd van
de Kajanrivier, waar zij in den regel overvloedig rijst en heerlijke
vruchten hadden. Een jaar echter bracht hongersnood en Amei
Awoei ging daarom in gezelschap van zijn zoon Tekwan, ook wel
Soeweng Koelé genoemd, naar het land Lagan Paoe, om daar voor
gongs j zwaarden en kralen, rijst in te koopen. Hier echter was ook
groote rijstnood, zoodat zij ongetroost moesten terugkeeren, Tot
overmaat van ramp kwam Tekwan om, op den terugweg in de water-
vallen van het riviertje de Lirong. Vandaar groote treurigheid bij
de terugkomst in het lange huis, waar allen deelden in het verlies,
door hun hoofd geleden. Na afloop van den rouw vond Amei
Awoei onverwachts een ladder, welke naar boven voerde inhetgees-
tenland Apoe Lagan en in zijn nood trachtte hij nu daar met
dezelfde ruilmiddelen zijn volk van rijst te voorzien. Na de ladder
bestegen te hebben, kwam het hoofd bij Boering Bango, de vronw
die in dat land regeerde; het gelukté hem niet alleen, over-
vloed van rijst te krijgen, maar hij vond er ook zijn zoon Tekwan.
Deze mocht hem echter niet naar beneden volgen; hoewel ver-
genoegd over het resnltaat van zijn handelstocht, wierp dit laatste
een schaduw op zijne stemming.
Toen Djaja Hipoei hoorde, dat haar oudste zoon boven woonde,
was zij beneden niet meer te houden, en hoewel noch Amei Awoei
noch haar jongere zoon Imoe Djoatoet het land wilden verlaten,
waar zij tot nu toe tevreden hadden gewoond, besloot de moeder
toch te gaan verhuizen naar Apoe Lagan. Een groot deel der bevolking
van haar huis trok met haar mede naar boven, waarna zij de ladder
afbraken.
In Apoe Lagan echter wilde Boering Bango haar niet opnemen.
Daardoor ontstond een strijd: Boering Bango werd overwonnen en
zag zieh genoodzaakt naar Poeoe Sioe te vluchten en aan Djaja
Hipoei, Apoe Lagan over te laten.
Yan de op de aarde gebleven Amei Awoei en Imoe Djoatoet stammen
de Bahau’s af.
Als uitvloeisel van de werken der booze geesten hebben de menschen
te lijden van tegenspoed, siechte droomen, ziekte en dood.
Yandaar dat men tegen alle deze de hulp inroept van lieden, die
de goede geesten kunnen overreden en de kwade kunnen bezweren,
namelijk de priesteressen en de priesters, de dajoengs.
De goede geesten kunnen door hun grootere kennis de menschen
waarschuwen tegen ongevallen en doen dit door middel van de dieren,
die voor de Kajans heilig zijn, verscheidene vogels, herten en enkele
slangen. Vandaar het groote gewicht, dat de Bahau’s aan deze voor-
teekens hechten. Na hun dood worden deze dieren onder de goede
geesten opgenomen.
De geesten van Apoe Lagan worden verder door de dajoengs
aangeroepen, om bij ziekte en tegenspoed te helpen voor het terug-
brengen der menschelijke ziel.
De menschen hebben namelijk twee zielen of broewa: mata kiba
en mata kanan genoemd. Deze zijn niet aan het stoffelijk ömhulsel
gebonden, maar kunnen het verlaten, hetgeen met de mata kanan
nog al licht geschiedt, door alles wat het gemoed van den Kajan
verschrikt of in beroering brengt. Met behulp der goede geesten van
Apoe Lagan weten de dajoengs deze ziel echter in het lichaam van
den patient terug te voeren en het lichaam weer gezond en voor-
spoedig te maken.
Deze angst voor het ontvluchten van hun broewa merkte ik het
best aan de schuwheid, waarmede zij het hun zoo vreemde photo-
grapheeren en het nemen van anthropometrische maten aanzagen.
Werden hunne zielen door een geschenk gestreeld, dan was het
gevaar minder. Het is die vrees, welke het ons zoo moeielijk maakt
de dajoengs aan het spreken te krijgen; de oude Oesoen overwon
die vrees, maar geld, kralen en doek, al was het nog zoo weinig,
moesten er altijd wezen, om haar ziel niet te doen ontvlieden.
Trouwens bij al dergelijken omgang heeft men verscheidene belet-
selen te overwinnen, die wortelen in de eigenaardige sociale en
psychische verhoudingen van het individu.
Hetbestkon ik dit ontleden bij mijn langdurigen omgang met Oesoen,